Pollution is geen nieuw fenomeen. In feite is vervuiling al een probleem sinds het verschijnen van onze vroegste voorouders. Toenemende bevolkingsaantallen hebben de deur opengezet voor meer bacteriën en ziekten. Tijdens de Middeleeuwen braken in heel Europa ziekten als cholera en tyfus uit. Deze epidemieën hielden rechtstreeks verband met onhygiënische omstandigheden, veroorzaakt door menselijk en dierlijk afval en vuilnis. In 1347 veroorzaakte de bacterie Yersinia pestis, die door ratten werd overgedragen en door vlooien werd verspreid, de “Zwarte Dood” – een uitbraak van de builenpest. Onhygiënische omstandigheden boden de perfecte omgeving voor de dodelijke bacterie om te gedijen.
In de jaren 1800 begon men in te zien dat onhygiënische leefomstandigheden en waterverontreiniging bijdroegen aan ziekte-epidemieën. Dit nieuwe besef zette de grote steden ertoe aan maatregelen te nemen om afval en vuilnis onder controle te houden. In het midden van de jaren 1850 bouwde Chicago het eerste grote rioleringssysteem in de Verenigde Staten om afvalwater te zuiveren. Al snel volgden veel andere steden in de VS Chicago’s voorbeeld.
Betere hygiënische omstandigheden en minder ziekte waren belangrijke factoren die steden gezonder maakten om in te wonen, en mensen aanmoedigden om naar stedelijke gebieden te verhuizen. Naarmate de steden tegen het einde van de 19e eeuw dichter bevolkt raakten, kregen geïndustrialiseerde steden in Europa en de Verenigde Staten te maken met een nieuw soort vervuiling: afval van industrieën en fabrieken. In 1897 werd in een rapport aan de Royal Commission on River Pollution de grove industriële vervuiling van de rivier de Tawe in Wales beschreven, waarbij werd opgemerkt dat de rivier was vervuild door “alkalifabrieken, koperfabrieken, zwavelzuur, ijzersulfaat uit blikfabrieken, en door slakken, sintels en kleine steenkool”.
In de Verenigde Staten vervuilden industriële chemicaliën en afvalstoffen, waaronder zwavelzuur, natriumcarbonaat, zoutzuur, kalk, kleurstoffen, houtpulp, en dierlijke bijproducten van industriële fabrieken de wateren in het noordoosten.
De water- en luchtvervuiling in stedelijke gebieden in de VS bleef tot ver in de 20e eeuw toenemen. De Cuyahoga rivier in Cleveland, Ohio, die uitmondt in Lake Erie, raakte zo vervuild dat het water in vlammen uitbarstte! De eerste brand ontstond in 1936, toen een vonk van een brander drijvend afval en olie aanwakkerde. In de daaropvolgende 30 jaar vloog de rivier nog verschillende keren in brand.
In 1969 brak er opnieuw een grote brand uit. Ditmaal zette de brand, dankzij de berichtgeving in kranten en tijdschriften, de natie ertoe aan onmiddellijk actie te ondernemen tegen de waterverontreiniging. De reactie van het publiek op deze gebeurtenis droeg bij tot de totstandkoming van de Federal Water Pollution Control Act (1972), algemeen bekend als de Clean Water Act. Deze wetgeving voorziet in geld om rioolwaterzuiveringsinstallaties te verbeteren en stelt grenzen aan de dingen die industrieën en zuiveringsinstallaties in het water mogen lozen. De branden in de Cuyahoga River vormden ook de aanleiding voor de oprichting van de Great Lakes Water Quality Agreement, de oprichting van federale en nationale milieubeschermingsinstanties en de goedkeuring van de Oil Pollution Act van 1990, die het lozen van olie in bevaarbare rivieren verbiedt.
Luchtverontreiniging door auto’s, industriële processen en het verbranden van steenkool in fabrieken en in woningen is ook een ernstig probleem geweest. In de 19e eeuw veroorzaakten periodes van “smog” (een combinatie van rook en mist) in steden als New York en Londen vele doden. Luchtverontreiniging bleef een belangrijk probleem tot het midden van de 20e eeuw. Eind oktober 1948 werden 20 mensen verstikt en werden meer dan 7.000 mensen ernstig ziek als gevolg van ernstige luchtverontreiniging boven Donora, Pennsylvania.
Net als de brand in de Cuyahoga River in 1969, leidde het incident in Donora in 1948 tot de invoering van de Air Pollution Control Act van 1955. Dit was de eerste federale poging om de luchtverontreiniging onder controle te krijgen. Sindsdien is de wetgeving inzake schone lucht herzien en aangescherpt. De Clean Air Act van 1990 stelt grenzen aan de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen door industriële installaties en motorvoertuigen, en pakt zure regen en de aantasting van de ozonlaag aan.
Door deze wetten is de hoeveelheid vervuiling die in het milieu terechtkomt, aanzienlijk afgenomen. Ernstig vervuild water en vervuilde lucht komen tegenwoordig veel minder vaak voor dan 50 jaar geleden. Desondanks maken sommige deskundigen zich zorgen over de mogelijke risico’s van voortdurende blootstelling aan verontreinigende stoffen op een laag niveau, en met name aan verontreinigende stoffen uit andere bronnen.
Brandweerlieden bestrijden een brand op de Cuyahoga rivier van Ohio in 1952. De vervuilde rivier is tussen 1936 en 1969 diverse malen in brand gevlogen, toen puin en olie zich op het wateroppervlak hadden geconcentreerd en ontbrandden. Een brand in 1969 kwam in een tijd van toenemend milieubewustzijn en symboliseerde jaren van milieuverwaarlozing. De branden in de Cuyahoga-rivier hebben bijgedragen tot een activisme onder de bevolking dat uitmondde in een golf van federale wetgeving om serieus op te treden tegen lucht- en waterverontreiniging.
Deze griezelige foto werd ’s middags genomen op 29 okt. 1948 in Donora, PA toen dodelijke smog het stadje omhulde. 20 mensen werden gestikt en meer dan 7.000 werden ernstig ziek tijdens deze afschuwelijke gebeurtenis.