“Rivier van wee.” In de oude geografie komen verschillende rivieren met deze naam voor, waarvan men, althans ooit, geloofde dat zij in verbinding stonden met de benedenwereld.
De rivier die voor het eerst in dit licht werd bezien was de Acheron in Thesprotia, in Epirus, een land dat de vroegste Grieken voorkwam als het einde van de wereld in het westen, en de ligging van de rivier bracht hen tot de overtuiging dat het de ingang naar de benedenwereld was. Toen vervolgens Epirus en de landen aan gene zijde van de zee beter bekend werden, werd de Acheron of de ingang tot de benedenwereld verplaatst naar andere, verder weg gelegen gebieden, en ten slotte werd de Acheron in de benedenwereld zelf geplaatst. Zo vinden wij in de Homerische gedichten1 de Acheron beschreven als een rivier van Hades, waarin de Phlegethon en de Cocytus zouden uitmonden. Vergilius2 beschrijft haar als de belangrijkste rivier van Tartarus, waaruit de Styx en de Cocytus ontspringen.
Volgens latere overleveringen was Acheron een zoon van Helios en Gaea of Demeter, en werd hij in de benedenwereld veranderd in de rivier die zijn naam draagt, omdat hij de Titanen had verfrist met drank tijdens hun strijd met Zeus. Verder stellen zij dat Ascalaphus een zoon was van Acheron en Orphne of Gorgyra.3 Bij late schrijvers wordt de naam Acheron in algemene zin gebruikt om de hele benedenwereld aan te duiden.4
Ook de Etrusken waren al heel vroeg bekend met de verering van Acheron (Acheruns), zoals we moeten afleiden uit hun Libri Acheruntici (de boeken van Acheron, d.w.z., de onderwereld), waarin onder andere de vergoddelijking van de zielen wordt behandeld, en de offers (Acheruntia sacra) waarmee dit moest gebeuren.5 De beschrijving van de Acheron en de onderwereld in het algemeen in Plato’s Phaedo6 is zeer eigenaardig, en niet erg gemakkelijk te begrijpen.
❧
In de Joodse eschatologie moeten de zielen de Acheron oversteken of zich erin baden voordat zij het paradijs binnengaan. In de christelijke legende is het water van de Acheron (of het Acherusiaanse Meer) zo wit als melk en bevindt zich daarin de Stad van God. Berouwvolle zondaars worden door Michaël in het water geworpen, die hen vervolgens meeneemt naar de Stad Gods, waar alleen de rechtvaardigen wonen.
Noten
- Odyssee x, 513; comp. Pausanias. Beschrijving van Griekenland i, 17.5.
- Aeneis vi, 297, met de noot van Servius.
- Comes Natalis, iii, 1.
- Virgil. Aeneis vii, 312; Cicero. Post Reditum in Senatu, 10; Cornelius Nepos. Leven van Dion, 10.
- Müller, Karl Otfried. (1828). Die Etrusker, p. ii, 27 ff.
- p. 112.
Source
- Smith, William. (1870). Dictionary of Greek and Roman Biography and Mythology. London: Taylor, Walton, and Maberly.
This article incorporates text from Dictionary of Greek and Roman Biography and Mythology (1870) by William Smith, which is in the public domain.