19-jarige man werd opgenomen in een traumadienst nadat hij van een hoogte van 20 meter was gevallen tijdens het touwklimmen tijdens een militaire basistrainingsactiviteit. Hij klom naar de top van het touw, maar was niet in staat om te navigeren door een reeks andere activiteiten op de top, raakte afgeleid, en viel. Hij liep oppervlakkige verwondingen op maar werd ter observatie opgenomen in het ziekenhuis. Er werd een consult gevraagd bij de dienst Adolescentengeneeskunde, in overeenstemming met het protocol van de traumadienst. Tijdens dat consult werd een uitgebreide medische voorgeschiedenis afgenomen, die aanvankelijk negatief was. Bij nader onderzoek echter, op de vraag “Moet je medicijnen nemen?” onthulde de patiënt dat hij enkele jaren eerder gediagnosticeerd was met Attention-Deficit/Hyperactivity Disorder (ADHD). Medicatie op dat moment werd geassocieerd met verbetering van de schoolprestaties. Hij ging van een slechte student naar het succesvol afronden van zijn eerste jaar op de universiteit voordat hij in dienst trad. Hij wist dat medicatie voor ADHD zijn indiensttreding zou verhinderen, dus onthulde hij de aandoening of de medicatie niet aan zijn recruiter. Tijdens het afnemen van de voorgeschiedenis was de patiënt spraakzaam, snel afgeleid en gaf hij toe dat zijn concentratie en vermogen om instructies op te volgen aanzienlijk was verbeterd door de medicatie. Voor een consulent werd het dilemma hoe om te gaan met dit potentieel belangrijke stuk geschiedenis. Het onvermogen om instructies op te volgen zou kunnen hebben bijgedragen tot deze ziekenhuisopname en zou hem en zijn collega’s in de toekomst in groter gevaar kunnen hebben gebracht. Het onthullen van deze geschiedenis zou ook kunnen leiden tot ontslag uit het leger.