Amedeo Modigliani, (geboren 12 juli 1884, Livorno, Italië – overleden 24 januari 1920, Parijs, Frankrijk), Italiaans schilder en beeldhouwer wiens portretten en naakten – gekenmerkt door asymmetrische composities, langgerekte figuren, en een eenvoudig maar monumentaal gebruik van lijnen – tot de belangrijkste portretten van de 20ste eeuw behoren.
Modigliani werd geboren in een joodse familie van kooplieden. Als kind leed hij aan pleuritis en tyfus, waardoor hij geen conventionele opleiding kon volgen. In 1898 begon hij schilderkunst te studeren. Na een kort verblijf in Florence in 1902, zette hij zijn artistieke studies voort in Venetië, waar hij bleef tot de winter van 1906, toen hij naar Parijs vertrok. Zijn vroege bewondering voor de Italiaanse Renaissance schilderkunst, vooral die van Siena, zou hij zijn hele leven blijven koesteren.
In Parijs raakte Modigliani geïnteresseerd in de post-impressionistische schilderijen van Paul Cézanne. Zijn eerste belangrijke contacten waren met de dichters André Salmon en Max Jacob, met de kunstenaar Pablo Picasso, en – in 1907 – met Paul Alexandre, een vriend van veel avant-garde kunstenaars en de eerste die geïnteresseerd raakte in Modigliani en zijn werken kocht. In 1908 exposeerde de kunstenaar vijf of zes schilderijen in de Salon des Indépendants.
In 1909 ontmoette Modigliani de Roemeense beeldhouwer Constantin Brancusi, op wiens advies hij serieus Afrikaanse beeldhouwkunst bestudeerde. Om zich voor te bereiden op het maken van zijn eigen beeldhouwwerk, intensiveerde hij zijn grafische experimenten. In zijn tekeningen probeerde Modigliani aan zijn contouren de functie van begrenzende of omsluitende volumes te geven. In 1912 exposeerde hij in de Salon d’Automne acht stenen hoofden waarvan de langgerekte en vereenvoudigde vormen de invloed van de Afrikaanse beeldhouwkunst weerspiegelen.
Modigliani keerde rond 1915 volledig terug naar de schilderkunst, maar zijn ervaring als beeldhouwer had fundamentele gevolgen voor zijn schilderstijl. De kenmerken van Modigliani’s gebeeldhouwde hoofden – lange nekken en neuzen, vereenvoudigde gelaatstrekken en lange ovale gezichten – werden kenmerkend voor zijn schilderijen. Hij verminderde en elimineerde bijna het clair-obscur (het gebruik van gradaties van licht en schaduw om de illusie van driedimensionaliteit te bereiken), en hij bereikte een gevoel van soliditeit met sterke contouren en de rijkdom van naast elkaar geplaatste kleuren.
Het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog in 1914 vergrootte de moeilijkheden in Modigliani’s leven. Alexandre en enkele van zijn andere vrienden waren aan het front; zijn schilderijen verkochten niet; en zijn toch al zwakke gezondheid ging achteruit als gevolg van zijn armoede, koortsachtige werklust, en misbruik van alcohol en drugs. Hij zat midden in een problematische affaire met de Zuid-Afrikaanse dichteres Beatrice Hastings, met wie hij twee jaar samenwoonde (1914-16). Hij werd echter geholpen door de kunsthandelaar Paul Guillaume en vooral door de Poolse dichter Leopold Zborowski, die hem een paar schilderijen en tekeningen kocht of hielp verkopen.
Modigliani was geen professioneel portrettist; voor hem was het portret slechts een gelegenheid om een figuur te isoleren als een soort sculpturaal reliëf door middel van een stevige en expressieve contourtekening. Hij schilderde zijn vrienden, meestal persoonlijkheden uit de Parijse artistieke en literaire wereld (zoals de kunstenaars Juan Gris en Jacques Lipchitz, de schrijver en kunstenaar Jean Cocteau, en de dichter Max Jacob), maar hij portretteerde ook onbekenden, waaronder modellen, bedienden, en meisjes uit de buurt. In 1917 begon hij een serie van ongeveer 30 grote vrouwelijke naakten te schilderen die, met hun warme, gloeiende kleuren en sensuele, ronde vormen, tot zijn beste werken behoren. In december van dat jaar organiseerde Berthe Weill een solotentoonstelling voor hem in haar galerie, maar de politie vond de naakten onfatsoenlijk en liet ze verwijderen.
In 1917 begon Modigliani een liefdesrelatie met de jonge schilderes Jeanne Hébuterne, met wie hij aan de Côte d’Azur ging wonen. Hun dochter, Jeanne, werd geboren in november 1918. Zijn schilderkunst wordt steeds verfijnder qua lijn en delicater qua kleur. Een rustiger leven en het klimaat van de Middellandse Zee hebben de gezondheid van de kunstenaar echter niet kunnen herstellen. Na zijn terugkeer in Parijs in mei 1919, werd hij in januari 1920 ziek en 10 dagen later stierf hij aan tuberculaire meningitis. De volgende dag bracht Hébuterne zichzelf en hun ongeboren kind om het leven door uit een raam te springen.
Weinig bekend buiten de Parijse avant-garde kringen, had Modigliani zelden deelgenomen aan officiële tentoonstellingen. Beroemdheid kwam na zijn dood, met een solotentoonstelling in de Bernheim-Jeune Gallery in 1922 en later met een biografie door Salmon. Decennia lang werden kritische evaluaties van Modigliani’s werk overschaduwd door het dramatische verhaal van zijn tragische leven, maar nu wordt hij erkend als een van de meest belangrijke en originele kunstenaars van zijn tijd.