Antwoorden van zolder

Het verborgen leven van Otto Frank
Carol Ann Lee
Viking £17.99, pp384

Tot het begin van de Tweede Wereldoorlog was het leven van Otto Frank zo rustgevend en kreukvrij als pasgewassen linnen. Geboren in een Duits gezin uit de hogere middenklasse – van het zijne soort mensen die alleen op het juiste uur van de middag bij hun buren aanbelden – maakte hij zich zorgen over dezelfde dingen als iedere andere jongeman: met wie hij zou trouwen, wat hij voor de kost zou doen, hoe hij zijn weg in de wereld zou vinden en toch nog een beetje plezier zou hebben.

Zelfs toen hij werd opgeroepen voor militaire dienst en aan het Westelijk Front belandde, wist hij vast te houden aan zijn jeugdige optimisme: ‘Ik mis hier niets en het gevaar waarin ik verkeer, bestaat alleen in jullie verbeelding,’ schreef hij in 1916 aan zijn zus.

Maar dat optimisme begon langzaam, onverbiddelijk, uit zijn greep te glijden op de zonovergoten ochtend van 4 augustus 1944, toen het Amsterdamse achterhuis waar hij en zijn gezin twee jaar hadden ondergedoken, werd overvallen door de Gestapo en drie leden van de Nederlandse Nationaal-Socialistische Partij.

Wat er gebeurde in de zes korte maanden tussen de aankomst van de Gestapo aan de andere kant van een verplaatsbare boekenkast en de dag dat de Russen Auschwitz bevrijdden, waar Otto gevangen werd gehouden, veranderde alles voorgoed. Zoals alle overlevenden, scheurden de kampen zijn ziel in tweeën. Er was het leven voor de oorlog, een waterige, onaantastbare droom, en er was het leven erna: eenzaam, ondraaglijk, zinloos.

Deze biografie vertelt hoe Otto de twee helften van zijn leven aan elkaar naaide, iets wat hij bereikte met de hulp van de erfenis van zijn jongste dochter: haar dagboek. Het was Otto die de woorden die uit Anne rolden in de periode dat zij met haar ouders, haar zus Margot en vier vriendinnen zo stil als ‘babymuisjes’ in vijf kleine kamertjes leefde, oordeelkundig bewerkte (of censureerde, afhankelijk van hoe je het bekijkt); Otto die er een uitgever voor zocht in een tijd dat de meeste mensen de Holocaust wilden vergeten; Otto die ervoor zorgde dat toneel- en filmbewerkingen van het dagboek trouw bleven aan haar ‘geest’. Wat hij ervoor terugkreeg was een beetje gemoedsrust.

Otto Frank diende zijn land met onderscheiding tijdens de Eerste Wereldoorlog (een officier, zijn liefde voor het vaderland maakte het latere gedrag van Duitsland des te moeilijker voor hem te verdragen). Na een verbroken verloving trouwde hij in een synagoge in Frankfurt met Edith Hollander. Edith was religieuzer dan haar nieuwe echtgenoot, een nadeel in zijn ogen, maar haar bruidsschat was aanzienlijk. Het was, zo gaf hij later toe, ‘een zakelijke overeenkomst’, hoewel zelfs zijn welgestelde vrouw niet kon helpen toen, in het begin van de jaren dertig, het bankbedrijf van de familie opnieuw in de rode cijfers dook en het echtpaar, samen met hun twee dochters, gedwongen werd weer bij Otto’s moeder in te trekken.

Hun geldzorgen waren niets vergeleken met hun zorgen over de politieke situatie. In januari 1933 hoorden ze op de radio dat Hitler kanselier was geworden. Terwijl op de achtergrond het gejuich opklonk, wierp Otto een blik op Edith en zag haar zitten ‘als in steen veranderd’. Aanvankelijk zag hij er tegenop om Duitsland te verlaten, maar toen een decreet werd uitgevaardigd dat de scheiding van joodse en niet-joodse kinderen op scholen moest afdwingen, besloot hij dat hij geen keus had.

Zijn zwager stelde voor dat hij in Amsterdam een filiaal zou openen van een bedrijf dat pectine verkocht, dat werd gebruikt voor de productie van jam; en zo verliet hij in augustus het land waar zijn familie eeuwenlang had gewoond. Nederland bleek niet veiliger. Na de Duitse inval wilde Edith naar Amerika emigreren, maar Otto, altijd pragmatisch, liet zijn bedrijf er voldoende ‘Arisch’ uitzien (hij droeg de meerderheidsaandelen over aan niet-Joden) en hoopte er het beste van. Hij verkocht zijn waren zelfs aan de Wehrmacht.

Toen de omstandigheden verslechterden, begon hij er echter over te denken zijn gezin te laten onderduiken. Er werden plannen gemaakt om het gezin onder te brengen in een bijgebouw achter de kantoren van zijn bedrijf aan de Prinsengracht 263 en stiekem werden levensmiddelen, linnengoed en meubilair naar het pand overgebracht. Toen de 16-jarige Margot Frank op 5 juli 1942 het bevel kreeg zich bij de SS te melden voor deportatie naar een Duits werkkamp, was de familie er klaar voor: ze verdween gewoon.

De twee daaropvolgende jaren zijn nu legendarisch, getuige de rijen toeristen die het Anne Frank Huis in Amsterdam uitlopen.

Sommige critici hebben het dagboek ervan beschuldigd de Holocaust te sentimentaliseren, wat waar is, en hoewel het nauwelijks haar schuld is, eindigt het boek met Annes lot delicaat onuitgesproken. Hier gaan we echter verder waar degenen die Otto na de oorlog interviewden zo vaak bang waren om te gaan. We zien hem in een veewagen van Westerbork naar Auschwitz vervoerd worden. We zien hoe hij zijn hoofd omdraait voor een laatste blik op zijn vrouw en kinderen. We luisteren hoe hij zijn wanhopige honger bestrijdt door te praten, niet over eten, maar over Beethoven.

Otto overleefde alleen omdat hij te ziek was om zich aan te sluiten bij de brute Duitse evacuatie toen de Russen naderden. Het verslag van zijn lange reis van Polen terug naar Nederland is het meest fascinerende deel van dit boek. Lee heeft een dagboek gevonden dat hij na zijn bevrijding bijhield, en hoewel hij het alleen gebruikte om korte details te noteren van wat hij deed en zag, is het aangrijpende lectuur.

Hij werd in januari 1945 bevrijd. Op 12 juni, de dag dat zijn jongste dochter zestien jaar zou zijn geworden, schreef hij er slechts één woord in: Anne’. Op 18 juli controleerde hij de Rode Kruis lijsten en zag een kruisje bij haar naam. Pas toen accepteerde hij dat ze niet meer thuis zou komen.

Toen hij het eindelijk kon opbrengen Annes dagboek te lezen, dat door een vriend was gered, vond hij het ‘onbeschrijflijk spannend’ en ging hij op zoek naar een uitgever. Gezien het feit dat van het boek inmiddels 20 miljoen exemplaren zijn verkocht in 58 talen, is de weerstand die hij ondervond bijna komisch te noemen. Bij Doubleday kreeg het marketingteam te horen dat ze ‘de grimmige aspecten van het verhaal moesten bagatelliseren’, en het gevoel was dat het boek ‘maar een klein verkooppotentieel had’.

Otto was echter dolgelukkig dat hij überhaupt een deal had. Voor hem, een seculier maar emotioneel man, was Annes joods-zijn minder belangrijk dan haar universele aantrekkingskracht als symbool van vrijheid en tolerantie. Hij wilde dat haar ‘boodschap’ zoveel mogelijk mensen bereikte; als dat betekende dat haar geloof moest worden afgezwakt, of dat ze moest terugdeinzen voor de gruwelen van de kampen, dan moest dat maar.

De laatste helft van deze biografie gaat dus niet zozeer over Otto, maar veeleer over het boek dat zijn leven een nieuwe betekenis gaf. Lee neemt je mee door het hele verhaal, van zijn omgang met de zoetsappige Frances en Albert Hackett, de schrijvers van de toneel- en verfilmingen van het dagboek (hun Pulitzer Prize winnende Broadway hit was zo anoniem dat veel mensen dachten dat de personages fictief waren), tot zijn eindeloze juridische ruzie met de losgeslagen Meyer Levin, een Joodse schrijver die ze voor waren.

Tussen gaat Otto verloren, zijn tweede hartstochtelijke huwelijk met een andere overlevende van de Holocaust, Fritzi Markovitz, en vooral zijn zenuwinzinking worden slechts terloops vermeld. Net als in het leven verdwijnt hij naar de achtergrond zodra zijn spookachtige dochter centraal komt te staan.

Maar Lee heeft wel een nieuwe theorie over wie de familie aan de autoriteiten heeft verraden – en het is een goede, ook al wordt haar hardnekkige streven ernaar soms een narratieve afleidingsmanoeuvre. Haar verdachte is Tonny Ahlers, een misdadiger en antisemiet van wie zij ook gelooft dat hij Otto chanteerde tot aan zijn dood in 1980. Ahlers wist dat Otto aan het begin van de oorlog zaken was blijven doen met de Wehrmacht (de pectine die zijn bedrijf produceerde was essentieel voor de conservering van de rantsoenen van het Duitse leger), een feit dat hij ongetwijfeld geheim had willen houden. Misschien was dit de reden waarom Otto, tot grote frustratie van nazi-jagers als Simon Wiesenthal, zo weinig interesse toonde in het opsporen van degenen die verantwoordelijk waren voor de moord op zijn familie.

Toen Audrey Hepburn Otto in 1957 ontmoette, nadat haar was gevraagd auditie te doen voor de hoofdrol in de Hollywood-versie van het dagboek, kwam hij op haar over als iemand ‘die door het vuur was gezuiverd… hij was daar geweest en terug’. Carol Ann Lee reconstrueert deze afmattende reis nauwgezet, met een soort ordelijke, Pruisische zorg die haar onderwerp zou hebben aanbeden. En toch, toen ik klaar was met het lezen van haar boek, was Otto even ondoorzichtig als altijd, zijn motieven vaak verontrustend.

Het probleem is, denk ik, dat het alleen aan zijn snelle dochter te danken is dat we überhaupt van hem hebben gehoord. He was a father first, and a father last, and not even the most determined biographer can change that.

{{#ticker}}

{{topLeft}}

{{bottomLeft}}

{{topRight}}

{{bottomRight}}

{{#goalExceededMarkerPercentage}}

{{/goalExceededMarkerPercentage}}

{{/ticker}}

{{heading}}

{{#paragraphs}}

{{.}}

{{/paragraphs}}{{highlightedText}}

{{#cta}}{{text}}{{/cta}}
Remind me in May

Accepted payment methods: Visa, Mastercard, American Express and PayPal

We will be in touch to remind you to contribute. Look out for a message in your inbox in May 2021. If you have any questions about contributing, please contact us.

  • Share on Facebook
  • Share on Twitter
  • Share via Email
  • Share on LinkedIn
  • Share on Pinterest
  • Share on WhatsApp
  • Share on Messenger

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.