Arnold Gesell, voluit Arnold Lucius Gesell, (geboren 21 juni 1880, Alma, Wisconsin, V.S.-gestorven 29 mei 1961, New Haven, Connecticut), Amerikaans psycholoog en kinderarts, die pionierde met het gebruik van filmcamera’s om de lichamelijke en geestelijke ontwikkeling van normale zuigelingen en kinderen te bestuderen en wiens boeken van invloed waren op de opvoeding van kinderen in de Verenigde Staten. Als directeur van de Clinic of Child Development aan de Yale University (1911-48), verzamelde en publiceerde hij een enorme hoeveelheid gegevens en verzamelde hij een grote collectie films over de ontwikkeling van kinderen.
Gesell studeerde psychologie aan de Clark University, Worcester, Massachusetts, waar hij onder invloed kwam van G. Stanley Hall, een van de eerste psychologen die de ontwikkeling van kinderen bestudeerde. In 1906 promoveerde Gesell aan de Clark University en in 1911 ging hij naar New Haven om leiding te geven aan de Yale Psycho-Clinic (later de Clinic of Child Development). In de overtuiging dat een medische opleiding essentieel was voor zijn studies in de ontwikkeling van kinderen, studeerde hij medicijnen en in 1915 ontving hij een M.D. van Yale.
In eerste instantie hield Gesell zich bezig met de ontwikkeling van achtergestelden, maar hij kwam tot de conclusie dat een begrip van de normale ontwikkeling van zuigelingen en kinderen onontbeerlijk was om de abnormaliteit van kinderen te begrijpen. Hij begon toen met zijn studie van de mentale groei van baby’s, en in 1919 richtte hij zich voornamelijk op de ontwikkeling van de normale mentaliteit van kinderen. Hij vond nieuwe methoden voor het observeren en meten van gedrag door gebruik te maken van gecontroleerde omgevingen en precieze stimuli. Vanaf 1926 werd de filmcamera zijn voornaamste onderzoeksinstrument. Ongeveer 12.000 kinderen van verschillende leeftijden en ontwikkelingsniveaus werden openhartig gefilmd door een eenrichtingsspiegel, en uiteindelijk werden gegevens verzameld van kinderen vanaf hun geboorte tot aan hun tienerjaren. Uit deze observaties concludeerde Gesell dat kinderen specifieke ontwikkelingsstadia moeten bereiken voordat hun leren hun gedrag beïnvloedt; er bleek een erfelijk schema te zijn voor de ontwikkeling op de vier gebieden van motorische vaardigheden, aanpassingsgedrag, taalontwikkeling, en persoonlijke en sociale vaardigheden. In Infancy and Human Growth (1928), presenteerde hij een ontwikkelingsschema gebaseerd op deze theorie, gebruikmakend van 195 items van gedrag om zuigelingen te evalueren in de leeftijd tussen 3 en 30 maanden. In 1938 stelden Gesell en Helen Thompson een herzien ontwikkelingsschema op voor het evalueren van zuigelingen vanaf vier weken na de geboorte. Hoewel zijn schema’s door sommige deskundigen werden bekritiseerd, werden zij op grote schaal gebruikt. Hij stelde voor dat een onderscheidende begeleiding, in plaats van overmatige toegeeflijkheid of rigide regels, de beste benadering was om kinderen op te voeden.
Gesell’s eerste boek verscheen in 1912. Een van de meest uitgebreide van zijn vele werken is An Atlas of Infant Behavior (1934); andere invloedrijke werken zijn Child Development: An Introduction to the Study of Human Growth (1949), met Frances L. Ilg; The Child from Five to Ten (1946); en Youth: The Years from Ten to Sixteen (1956). Naast zijn studies over de normale ontwikkeling, hield Gesell zich ook bezig met vragen als de psychologische factoren bij adoptie van kinderen en het effect van vroeggeboorte op de geestelijke ontwikkeling. Hij was onderzoeksadviseur voor het Gesell Institute of Child Development in New Haven, dat het werk van de Yale-kliniek voortzette, van 1948 tot aan zijn dood.