Diabetes type 2 komt steeds vaker voor en is nauw verbonden met lichamelijke inactiviteit en obesitas. Het is geassocieerd met clustering van coronaire risicofactoren en 60-80% van de gevallen heeft hypertensie. De eerste therapeutische maatregel is de juiste aanpassing van de levensstijl. Antihypertensieve therapieën zoals diuretica, ACE-remmers en calciumantagonisten zijn doeltreffend gebleken bij het verminderen van cardiovasculaire voorvallen bij type 2-diabetes, hoewel calciumantagonisten mogelijk minder doeltreffend zijn dan oudere therapieën en ACE-remmers wat betreft het verminderen van het risico van hartaanvallen en hartfalen (maar mogelijk doeltreffender wat betreft het verminderen van beroertes). Bètablokkers (BB’s) hebben een slecht imago als potentiële therapie vanwege duidelijke nadelige effecten op surrogaateindpunten zoals insulineresistentie. Uit grote gecontroleerde studies is echter gebleken dat BB’s zeer effectief zijn in het verminderen van het risico van cardiovasculaire voorvallen en overlijden bij patiënten met diabetes die een myocardinfarct hebben doorgemaakt. De UKPDS-studie bij type 2-diabetici met hypertensie toonde aan dat eerstelijns bètablokkade ten minste even doeltreffend is als ACE-remming bij het voorkomen van alle primaire macrovasculaire en microvasculaire eindpunten. Het werkzame bestanddeel blijkt bèta-1-blokkade te zijn, die niet alleen de bloeddruk verlaagt, maar ook plotseling overlijden en cardiovasculaire schade voorkomt die het gevolg zijn van chronische bèta-1-stimulatie die gepaard gaat met verhoogde noradrenalineactiviteit. In de LIFE-studie daarentegen was atenolol minder doeltreffend dan de angiotensinereceptorantagonist losartan wat betreft de vermindering van cardiovasculaire voorvallen en de mortaliteit als gevolg van alle oorzaken bij hoofdzakelijk oudere hypertensiepatiënten met diabetes. De beste resultaten met bètablokkers wat betreft het terugdringen van harde cardiovasculaire eindpunten treden dus op bij hypertensiestudies (waaronder de UKPDS-studie) met jongere/middenleeftijd (zeg minder dan 60-65 jaar) patiënten, met een relatief hoge sympathische activiteit, relatief soepele/elastische slagaders (smalle polsdruk) en normaal werkende bèta-1-receptoren. Bij oudere hypertensieve patiënten kunnen bètablokkers worden gegeven als tweedelijnstherapie na een laaggedoseerd diureticum (maar eventueel als eerstelijnsmiddel bij oudere hypertensieve patiënten met een voorafgaand myocardinfarct). Onjuiste aandacht voor surrogaateindpunten kan dus leiden tot verkeerde voorschrijfgewoonten. Bètablokkers, die momenteel veel te weinig worden voorgeschreven, moeten worden beschouwd als een eerstelijnsbehandeling voor alle diabetici met ischemische hartziekte of diabetici van jongere of middelbare leeftijd met hypertensie (maar bij ouderen samen met een lage dosis diureticum). Het werkzame bestanddeel voor cardiovasculaire bescherming lijkt bèta-1-blokkade te zijn; optimale werkzaamheid bij het verlagen van de bloeddruk en veiligheid, bv. vermindering van het risico van bronchoconstrictie, wordt bereikt door een middel met hoge bèta-1-selectiviteit te kiezen.