Bijwerkingen van jodiumhoudende contrastmiddelen

Bijwerkingen van jodiumhoudende contrastmiddelen, in de volksmond ook wel contrastallergieën genoemd, maar ten onrechte (zie Terminologie hieronder), zijn een ongewone groep symptomen en verschijnselen, met verschillende ernst, die kunnen optreden na toediening van deze geneesmiddelen.

Anafylactische reacties op jodiumhoudende contrastmiddelen zijn zeldzaam en komen in 0,6% van de gevallen voor, waarbij slechts 0,04% als agressief wordt beschouwd. Bijna alle levensbedreigende contrastreacties treden op binnen 20 minuten na de intraveneuze injectie.3

Sinds hun ontdekking in de beginjaren van de radiologie zijn de jodiumhoudende contrastmiddelen geëvolueerd en geleidelijk veiliger geworden. In dit artikel zal een overzicht worden gegeven van de bijwerkingen bij het gebruik van niet-ionische laag-osmolaire contrastmiddelen, die momenteel de meest geavanceerde optie in de radiologie zijn. Het staat vast dat deze middelen veiliger zijn dan de oudere hoog-osmolaire of ionische contrastmiddelen.

Terminologie

Hoewel deze reacties meestal contrastallergieën of allergische reacties worden genoemd, is het gebruik van het woord allergie niet zinvol, aangezien de meeste reacties niet immuun-gemedieerd zijn, en dus geen echte allergische reacties zijn. In de meeste gevallen is er zelfs nooit sprake van een echte allergietest. Daarom is het beter om deze bijwerkingen aan te duiden als overgevoeligheidsreacties voor contrastmedia.6

Toedieningsweg

Bijwerkingen van contrastmedia worden het meest gezien na de intravasculaire (intra-arteriële/intraveneuze) toediening van contrastmiddelen.

Overige toedieningswegen van contrastmiddelen kunnen echter ook zelden tot overgevoeligheid leiden. Het is al vele jaren bekend dat na inname van contrastmiddelen kleine hoeveelheden uit de darm kunnen worden geabsorbeerd, zelfs wanneer de darm niet ziek is. Thans wordt aangenomen dat kleine hoeveelheden via elk slijmvlies kunnen worden geabsorbeerd, en dat daarom radiologisch contrastonderzoek van elke lichaamsholte tot een bijwerking kan leiden.

Dit is gemeld na blootstelling tijdens de meeste fluoroscopische procedures, met inbegrip van enemas, hysterosalpingografie, sialografie, artrogrammen en onderzoek van de nieren 7.

Risico

Een verhoogd risico op een nadelige contrastreactie kan worden vastgesteld en beoordeeld door toepassing van instellingsformulieren en gesprekken vóór het onderzoek:

  • geschiedenis van een eerdere reactie op jodiumhoudende contrastmiddelen
    • details van de eerdere reactie moeten worden verkregen en alternatieven (bijv.b.v. niet-gecontrasteerd onderzoek, echografie, MRI) kunnen worden overwogen
    • bijna 200x verhoogd risico 8
  • hyperthyreoïdie: ~3,5x verhoogd risico 8
  • familieanamnese van overgevoeligheidsreactie op gejodeerde contrastmiddelen: ~14x increased risk 8
  • allergic diseases including asthma 8
    • not a contraindication, although these patients have 6-10x more risk of developing severe contrast reactions 1,8
    • remember that the risk of severe reactions is small (0.04% to 0.0004% of the patients receiving a non-ionic and low-osmolality iodinated contrast)
  • previous history of multiple allergies
    • it is not a contraindication – a more detailed history should be obtained
    • keep in mind that shellfish allergy and skin irritation/”allergy” to topical iodine antiseptic is not associated with an increased risk of contrast media adverse reactions 2
  • anxiety
    • studies have shown patients with high anxiety have a somewhat elevated risk of ‘non-vagal’ adverse reactions 3

Myths and misconceptions
  • myth 1: een eerdere overgevoeligheidsreactie op andere jodiumhoudende verbindingen verhoogt het risico op een contrastmiddelreactie
    • het is een misvatting dat jodium de antigene component is
    • allergieën voor elementair jodium bestaan niet, het is het gevolg van allergie voor andere chemische samenstellingen 6
  • mythe 2: een contrastmiddelreactie zal niet optreden bij de eerste blootstelling bij een patiënt
    • het is onjuist te veronderstellen dat patiënten die naïef zijn voor contrastmiddelen geen reactie kunnen vertonen
    • zelfs anafylaxie is gezien bij patiënten zonder gedocumenteerde voorgeschiedenis van contrastmiddelgebruik 6
  • mythe 3: gelijktijdig gebruik van interleukine-2 verhoogt het risico op een contrastmiddelreactie
    • er zijn geen deugdelijke bewijzen voor 6

profylaxe

profylaxe met antihistaminica en verandering van het gebruikte jodiumhoudende contrastmateriaal kunnen beide het optreden van een recidiverende overgevoeligheidsreactie verminderen 8.

Acute contrastreactie

Het gaat om reacties binnen 60 minuten na de intraveneuze toediening van het contrastmiddel, waarbij geen antilichamen betrokken zijn en die niet dosisafhankelijk zijn. Zij worden idiosyncratische of “pseudoallergische” reacties genoemd en worden onderverdeeld in:

  • milde
    • zelfbeperkende verschijnselen die gewoonlijk zonder specifieke behandeling verdwijnen, bv. misselijkheid, braken, blozen, pruritus, lichte urticaria, en hoofdpijn
    • komen voor bij ~3% van de patiënten die een niet-ionisch en laag-osmolaliteit jodiumhoudend contrast krijgen
    • behandeling: ondersteunende maatregelen zijn voldoende
  • gematigd: symptomen die meer op de voorgrond treden en medische aandacht vereisen met specifieke behandeling, bijv. duidelijke urticaria, ernstig braken, bronchospasme, gezichtsoedeem, larynxoedeem en vasovagale aanvallen
    • behandeling:
      • urticaria: het gebruik van antihistaminica of intramusculaire epinefrine wordt in sommige situaties geadviseerd
      • bronchospasme: zuurstof moet worden aangeboden via een masker (6-10 liter/min), bèta-2-agonisten (bijv.b.v. terbutaline, albuterol) meteredose-inhalator (2-3 diepe inhalaties), en intramusculaire epinefrine moeten worden overwogen bij verlaagde bloeddruk
    • ernstige
      • reacties die meestal een progressie van de matige symptomen vormen en levensbedreigend zijn, b.v.b.v. ademhalingsstilstand, hartstilstand, longoedeem, convulsies en hypovolemische shock
      • geschat wordt dat ze voorkomen bij 0,04% tot 0.0004% of the patients receiving a non-ionic and low-osmolality iodinated contrast
      • the risk of death is rare, estimated 1:170,000
    • current RANZCR guidelines 1 for severe reactions recommend:
      • supine positioning
      • airway protection if required and high flow oxygen
      • IM epinephrine 1:1000 0.5 mL in thigh
        • smaller doses if pediatric or <25 kg (see local guidelines)
      • additional measures include albuterol nebulisers, corticosteroids, and nebulised epinephrine as guided by symptoms

    Delayed contrast reaction

    Those reactions happening between one hour to one week after the contrast administration. They are commonly non-severe skin manifestations such as a maculopapular rash. Angioedema, erythema, and urticaria are also reported less frequently. Iodide mumps has also been rarely reported 5.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.