collectief bewustzijn
De term collectief bewustzijn verwijst naar de toestand van het subject binnen het geheel van de samenleving, en hoe een gegeven individu zichzelf gaat zien als deel van een bepaalde groep. De term is met name gebruikt door sociale theoretici/psychoanalytici als Durkheim, Althusser en Jung om aan te geven hoe een autonoom individu zich gaat identificeren met een grotere groep/structuur. Definitief betekent “collectief”: “gevormd door een verzameling van individuele personen of dingen; een verzameling vormend; verzameld in één; als geheel genomen; samengevoegd, verzameld” (OED). Evenzo betekent “bewustzijn” (een term die iets ingewikkelder te definiëren is met al zijn implicaties) “Gezamenlijke of wederzijdse kennis”, “Innerlijke kennis of overtuiging; kennis waarvan men de getuigenis in zichzelf heeft; in het bijzonder van de eigen onschuld, schuld, gebreken”, en “De toestand of het feit van geestelijk bewust zijn of zich bewust zijn van iets” (OED). Door de twee termen te combineren, kunnen we concluderen dat de uitdrukking collectief bewustzijn een intern weten impliceert dat door allen gekend wordt, of een bewustzijn dat gedeeld wordt door een veelheid van personen. De gemakkelijkste manier om aan de uitdrukking te denken (zelfs met zijn extreem geladen historische inhoud) is haar te beschouwen als een idee of neiging die wij allen delen, wie specifiek “wij” ook moge inhouden.
Hoewel de geschiedenis Émile Durkheim met het bedenken van de uitdrukking crediteert, hebben vele andere theoretici zich met de notie beziggehouden. De term is met name gebruikt door sociale theoretici als Durkheim, Althusser en Jung om aan te geven hoe een autonoom individu zich identificeert met een grotere groep/structuur, en als zodanig, hoe patronen van gemeenschappelijkheid tussen individuen leesbare eenheid brengen in die structuren. Durkheim en Althusser houden zich bezig met het maken van het subject als een aggregatie van externe processen/maatschappelijke condities. Ook het vermelden waard (hoewel van een iets andere soort) zijn de geschriften van Vladmir Vernadsky, Katherine Hayles, en Slavoj Zizek, (in het bijzonder zijn stukken over cyberspace).
In zijn Regels voor de sociologische methode komt Durkheims sociale geweten voort uit zijn sociale theorie. Wanhopig om te weten wat individuen ertoe brengt om op vergelijkbare en voorspelbare manieren te handelen, merkt hij op: “Als ik mij niet onderwerp aan de conventies van de maatschappij, als ik mij in mijn kleding niet conformeer aan de gewoonten die in mijn land en in mijn klasse gelden, veroorzaken de spot die ik drijf, het sociale isolement waarin ik word gehouden, zij het in afgezwakte vorm, dezelfde effecten als straf….”. (Durkheim 3). Uiteindelijk komt hij tot de conclusie dat “Een sociaal feit moet worden herkend aan de macht van externe dwang die het uitoefent of kan uitoefenen op individuen, en de aanwezigheid van deze macht kan op zijn beurt worden herkend hetzij door het bestaan van een specifieke sanctie hetzij door het verzet dat wordt geboden tegen elke individuele inspanning die ernaar neigt deze te schenden” (Durkheim 8). Zo komen mensen tot bepaalde gedragingen via een soort belonings- en bestraffingssysteem dat zowel op het niveau van de Staat als op dat van de sociale sfeer wordt gehanteerd; subjecten worden getraind in een soort naar binnen en naar buiten gerichte beweging; het individu kan bepaalde barbaarse neigingen hebben, maar het assimilatieproces in de sociale sfeer corrigeert die neigingen door de verdeling van positieve of negatieve bekrachtigingen. Collectief bewustzijn is het affect van het getrainde subject – door het proces van subjectwording leert een individu om gewoon te zijn: zich te kleden, te spreken en te gedragen als zijn buren. Het “sociaal bewuste” subject is het leesbare subject, een subject dat bestaat in een zekere mate van zichtbare gelijkheid in relatie tot de andere leden van de groep/samenleving.
Louis Althusser, een fervent marxist, hield zich specifiek bezig met het “maken” van het individu als een proces van externe dwang. In zijn formulering wordt het subject gecreëerd via een top-down netwerk van “Ideologische Staatsapparaten”, of ISA’s, die “zich aan de onmiddellijke waarnemer presenteren in de vorm van afzonderlijke en gespecialiseerde instellingen”(Althusser 143). Aan de top van de structuur staat de Staat, die tot doel heeft de onderkant (de individuele subjecten) te controleren door middel van een reeks institutionele bemiddelingen. ISA’s presenteren alle vormen van communicatie en informatie aan het publiek. Het zijn alle denkbare instellingen: Onderwijs, Media, Recht, Religie, etc. Deze ISA’s richten de macht te allen tijde op het subject, en slijpen haar van buitenaf tot het subjectieve (en onderworpen) lichaam dat de macht van de Staat zal handhaven en reproduceren. In de formulering van Althusser wordt de innerlijkheid van een individueel lid van het publiek geboren uit een levenslang bombardement van externe dwang – individuen gaan bepaalde gemeenschappelijke plichten vervullen, hebben gemeenschappelijke aspiraties, volgen gemeenschappelijke levens-trajecten, etc. Het “bewustzijn” van elk individu is niet iets dat voortkomt uit een enkelvoudige innerlijke geest, maar wordt eerder onder druk gezet door de externe middelen van de Staat. Het collectieve bewustzijn vertegenwoordigt dus opnieuw de relatie van het individu tot een grotere groep of structuur, maar markeert de gelijkheid (dezelfde reeks ISA’s is van toepassing op alle subjecten) tussen de leden van die groep, die handelen om die groep tot een samenhangend geheel te maken.
De bovengenoemde voorschriften van het collectieve bewustzijn drukken de uitdrukking uit als de interne weergave van externe omstandigheden die in een gegeven maatschappij aanwezig zijn. Deze worden op verschillende manieren op het subject uitgeoefend, en vervolgens geassimileerd in het bewustzijn van het subject. Het idee is dat het collectief een massa gelijkgestemden is die zal (her)opduiken om de productiekracht te reproduceren. Het collectieve bewustzijn is dus het affect/effect op en in een bepaald publiek, waarvan de gedachten en handelingen voortdurend worden bemiddeld door druk van buitenaf.
Het begrip collectief bewustzijn is ook voor een groot deel te danken aan de opkomende populariteit van de psychoanalyse in de 20e eeuw. Carl Jung bedacht de term collectief onbewuste om de gedeelde contexten en betekenissen van individuele dromen aan te duiden. Volgens Jung bestaat er een pre-experientiële set van “mythologische motieven, combinaties van ideeën of beelden die gevonden kunnen worden in de mythen van iemands eigen volk of in die van andere rassen” die “een collectieve betekenis opleveren, een betekenis die het gemeenschappelijk bezit is van de mensheid” (Jung 322). Het onbewuste is het deel van het zelf waarvan het individu zich niet bewust is, maar dat toch controle uitoefent op het gedrag, de verlangens en de driften van dat individu. Als zodanig is het onbewuste nooit volledig gescheiden van het bewustzijn in het individu, en het een informeert noodzakelijkerwijs het ander. Een van de hoofddoelen van het psychoanalytisch spreken is het onbewuste in het bewustzijn te brengen, zodat de patiënt zich bewust kan worden waarom hij zich op bepaalde manieren gedraagt. Het Jungiaanse “collectief onbewuste” is belangrijk bij de beschouwing van zijn andere, “collectief bewustzijn”, omdat het een oorspronkelijke reeks archetypen suggereert die alle leden van een groep gemeen hebben, en waaruit zij betekenissen, contexten en patronen binnen de groep formuleren.
De Althusseriaanse en psychoanalytische lezingen geven een meer klassieke betekenis van collectief bewustzijn, maar de discursieve kwaliteiten ervan klinken waar voor de manieren waarop wij tegenwoordig over de term denken als basis van mediastudies. Marshall McLuhan definieert media als een “verlengstuk van de mens”, waarmee hij aangeeft dat de mens de wereld en zijn gereedschap naar zijn evenbeeld creëert, en technologische apparaten naar zijn zintuigen vernoemt. Media, in de geest van McLuhan, is nauw verbonden met het woord medium, omschreven als “Iets dat het midden houdt tussen twee graden, hoeveelheden, kwaliteiten, of klassen; een middelste staat” (OED). Het internet is het ultieme medium; het biedt een virtuele ontmoetingsplaats voor mensen om bijeen te komen en dagelijkse rituelen van subjectiviteit uit te voeren (zelfs op het microniveau van het gesprek tussen personen), allemaal gekanaliseerd via een technologisch netwerk.
Collectief bewustzijn is een term die hard nodig is voor mediatheoretici, omdat het een, zo niet hét, effect van media postuleert, waarvan de breedste primaire functie is berichten/informatie van de ene site naar de andere te dragen/over te dragen/te interpreteren/reproduceren. Mediatheoretici als Katherine Hayles, die het hedendaagse historische tijdperk als “posthumaan” hebben omschreven, zijn sterk afhankelijk van de notie van collectief bewustzijn. In een McLuhan-achtige manoeuvre markeren internettheoretici “code” (de binaire-numerieke formuleringen die internet-taal creëren) als directe replicaties van het menselijk genoom: verschillen worden geproduceerd door kleine variaties op een set eenvoudige, universele entiteiten. In How We Became Posthuman merkt Hayles op dat “de postmens ‘post’ is, niet omdat hij noodzakelijkerwijs onvrij is, maar omdat er geen a priori manier is om een eigen wil te identificeren die duidelijk kan worden onderscheiden van een andere wil.” (Hayles 4) Een gecodeerd menselijk bestaan is er een zonder de singulariteit van het liberale subject. In plaats van een veelheid aan singuliere wilsuitingen of een kakofonie van verschillende geesten en persoonlijkheden, worden subjecten getranscribeerd in codes die werken via variaties van enen en nullen.
Huidige mediatheoretici koppelen het begrip collectief bewustzijn soms aan het signaleren van het internet als een belangrijke intermediair in de totstandkoming van een werkelijk mondiale samenleving. In een interview uit 1998 met het online technologieoverzicht “Telepolis” beschreef Slavoj Zizek het bewustzijn van de internetcultuur als “dit neo-Jungiaanse idee dat we leven in een tijdperk van mechanistisch, vals individualisme en dat we nu op de drempel staan van een nieuwe mutatie…We delen allemaal een collectieve geest.” De “collectieve geest” waar Zizek het hier over heeft, verwijst naar de noo-sfeer van de Russische geochemicus Vladimir Vernadsky. De noo-sfeer is “Het deel van de biosfeer dat wordt bezet door de denkende mensheid” – het laatste van een drieledig evolutionair systeem waarin de menselijke cognitie wordt bevrijd van de begrenzing van een organisch lichaam. De noo-sfeer wordt ook “gekenmerkt door (de opkomst of dominantie van) bewustzijn, de geest” (OED).
Anna Piepmeyer
Winter 2007