Inzicht in de transmissieroutes
Het gebruik van besmette naalden en spuiten tijdens de eerste uitbraken maakte overdracht en versterking van het ebolavirus mogelijk. Tijdens de eerste uitbraak in Zaïre (nu Democratische Republiek Congo – DRC) gebruikten verpleegsters in het missieziekenhuis van Yambuku naar verluidt vijf spuiten voor 300 tot 600 patiënten per dag. Nauw contact met besmet bloed, hergebruik van besmette naalden en onjuiste verpleegtechnieken waren de bron voor een groot deel van de overdracht van mens op mens tijdens de vroege uitbraken van ebola.3
In 1989 werd het Reston ebolavirus ontdekt bij onderzoeksapen die vanuit de Filipijnen in de VS waren ingevoerd. Later bevestigden wetenschappers dat het virus zich door de apenpopulatie verspreidde via druppeltjes in de lucht (aërosoltransmissie) in de faciliteit. Het is echter niet bewezen dat dergelijke overdracht via de lucht een belangrijke factor is bij menselijke uitbraken van ebola.4 De ontdekking van het Reston-virus in deze apen uit de Filippijnen toonde aan dat ebola niet langer beperkt was tot Afrikaanse omgevingen, maar ook in Azië aanwezig was.
Tegen de uitbraak in Ivoorkust in 1994 hadden wetenschappers en volksgezondheidsfunctionarissen een beter inzicht in de wijze waarop het ebolavirus zich verspreidt en werd vooruitgang geboekt bij het beperken van de overdracht door het gebruik van gezichtsmaskers, handschoenen en operatiejassen voor gezondheidszorgpersoneel. Bovendien werd het gebruik van wegwerpmateriaal, zoals naalden, ingevoerd.
Tijdens de uitbraak in Kikwit, Zaïre (nu DRC) in 1995, speelde de internationale volksgezondheidsgemeenschap een belangrijke rol, omdat men het er nu algemeen over eens was dat beheersing en bestrijding van het ebolavirus van het grootste belang waren om een einde te maken aan de uitbraken. De lokale gemeenschap werd voorgelicht over de manier waarop de ziekte zich verspreidt; het ziekenhuis kreeg voldoende personeel en de nodige uitrusting; en het zorgpersoneel kreeg een opleiding over het melden van ziekten, het identificeren van patiënten en methoden om de overdracht in de zorgomgeving te beperken.5
Tijdens de uitbraak van ebola in 2014-2015 in West-Afrika vertegenwoordigden gezondheidswerkers slechts 3,9% van alle bevestigde en waarschijnlijke gevallen van EVD in Sierra Leone, Liberia en Guinee samen.6 Ter vergelijking: tijdens de uitbraak in Kikwit in 1995 waren gezondheidswerkers verantwoordelijk voor 25% van alle infecties.7 Tijdens de uitbraak in 2014-2015 in West-Afrika vond de meeste transmissie plaats tussen familieleden (74%). Direct contact met de lichamen van degenen die aan EVD waren overleden, bleek een van de gevaarlijkste – en meest effectieve – methoden van overdracht te zijn. Veranderingen in gedrag met betrekking tot rouw en begrafenis, samen met de invoering van veilige begrafenispraktijken, waren van cruciaal belang bij het beheersen van die epidemie.8