Google LLC v. Oracle America, Inc., No. 18-956
Toen Google zijn Android platform bouwde, streefde het ernaar om het platform compatibel te maken met Java, een programmeertaal die eigendom is van Oracle. Java-ontwikkelaars gebruiken API-pakketten (Application Programming Interface) om bepaalde functies uit te voeren. Om Android Java-compatibel te maken, heeft Google de Java API’s reverse-engineered. In de zaak Google LLC tegen Oracle America, Inc. is nu de vraag aan de orde of de vermeende gelijkenis met de “structuur, volgorde en organisatie” (SSO) van de software van Google inbreuk maakt op het auteursrecht van Oracle.
De rechtszaak over deze kwestie begon toen Oracle Google in 2010 voor de rechter daagde in het Northern District of California. De jury oordeelde dat er sprake was van inbreuk op het auteursrecht, maar kwam niet tot een uitspraak over de vraag of de fair use-exceptie van toepassing was. In een vonnis na het vonnis oordeelde de rechtbank dat de API’s in kwestie niet auteursrechtelijk konden worden beschermd. De Federal Circuit oordeelde dat SSO wel onder het auteursrecht viel en keerde de zaak terug, zodat het fair use opnieuw kon worden beoordeeld. Bij deze tweede rechtszaak werd Google in het gelijk gesteld over de fair use-kwestie; in hoger beroep ging de Federal Circuit opnieuw in het ongelijk en oordeelde dat de inbreuk op de SSO “niet fair was as a matter of law”.
In zijn verzoekschrift voor certiorari voerde Google aan dat de gekopieerde API’s intrinsieke functionaliteit uitdrukten waarop geen auteursrecht rustte. Google wees ook op een verdeeld circuit over de vraag of auteursrechtelijke bescherming kan worden verleend aan “werkwijzen” en stelde dat fair use was beoordeeld op een te geatomiseerde manier die afbreuk deed aan een holistische visie op eerlijkheid.
Het Hooggerechtshof verleende certiorari en het pleidooi werd gehouden op 7 oktober 2020. Tijdens het pleidooi werd onder meer gesproken over het onderscheid idee/expressie, waarbij de vraag centraal stond of organisatievormen meer een idee dan wel een expressie van een idee zijn. Andere vragen hadden betrekking op de fair use doctrine en op de toetsing door de Federal Circuit.
De raadslieden van Oracle en Google gingen in hun pleidooi in op het onderscheid idee/expressie. Thomas Goldstein, vertegenwoordiger van Google, herhaalde het argument dat de code in kwestie slechts een idee belichaamde dat niet auteursrechtelijk beschermd was, en geen creatieve expressie. “Er is geen auteursrechtelijke bescherming,” betoogde Goldstein, “voor computercode die de enige manier is om die functies uit te voeren.” Joshua Rosenkranz, die Oracle vertegenwoordigde, antwoordde dat bepaalde functies van de software op maat gemaakt waren voor Java en dus onder het auteursrecht van Oracle vielen.
De rechters gingen in op het idee-expressie-vraagstuk. Chief Justice Roberts merkte op dat “de enige reden dat er maar één manier is om het te doen, is dat de productexpressie van Sun en Oracle zeer succesvol was”. Rechter Kavanaugh merkte op: “Je mag een liedje niet kopiëren alleen omdat het de enige manier is om dat liedje uit te drukken.” Kagan maakte een vergelijking met wiskundige bewijzen, waarbij er veel mogelijke oplossingen kunnen bestaan, maar waarbij een bijzonder elegante oplossing “beter is dan andere.”
Een andere vraag ging over het idee om auteursrecht te koppelen aan organisatievormen. Rechter Breyer vergeleek de code in kwestie met het QWERTY-toetsenbord en rechter Kagan veronderstelde een voordelig en bijzonder nieuw opslagformaat. Beiden betwijfelden of dergelijke organisatievormen auteursrechtelijke bescherming zouden moeten krijgen.
Op het punt van fair use vroeg rechter Kagan op basis van de QWERTY-metafoor aan Malcolm Stewart, die namens de overheid pleitte voor Oracle, of een fabrikant van mobiele telefoons een “nieuw en zeer bruikbaar toetsenbord” eerlijk zou kunnen kopiëren zodat zijn klanten “op iets bekends” zouden kunnen vertrouwen. Rechter Sotomayor vroeg Oracle of het werk van Google misschien transformatief gebruik vormde, gezien het feit dat het gebruik van de API’s werd uitgebreid naar een nieuw platform.
Een aantal rechters plaatste specifieke vraagtekens bij de toetsingsmaatstaf die de Federal Circuit toepast op de vraag of er sprake is van fair use. Gorsuch merkte op dat “feitenspecifieke vragen zoals fair use … worden getoetst op basis van substantieel bewijs in het dossier, en dat is niet wat de Federal Circuit hier heeft gedaan”, en vroeg Rosenkranz om de reikwijdte van de toetsing door de Federal Circuit te rechtvaardigen. In antwoord hierop stelde Rosenkranz dat de Federal Circuit de juiste instantie is om te bepalen of er sprake is van fair use.
Google merkte eerder in zijn verzoek om certiorari al op dat de technologische industrie er belang bij heeft om de vragen in deze zaak op te lossen. Veel kan afhangen van de uitkomst.
Van de mondelinge pleidooien werd verslag gedaan in SCOTUSBlog en de New York Times. Een volledig transcript is beschikbaar bij de Electronic Frontier Foundation. Aanvullende pleidooien voor Google en Oracle zijn op 7 augustus ingediend. Nieuwsanalyse bij The Verge.