Vorm en functie
Caecilia’s hebben een lang, ledematenloos, cilindrisch lichaam dat abrupt eindigt achter de cloaca of korte staart. Annuli (primaire groeven) in de huid omsluiten het lichaam en vormen segmenten; bij sommige taxonomische groepen omsluiten secundaire en tertiaire groeven het lichaam gedeeltelijk. Binnen het weefsel van de annuli komen meestal benige schubben van dermale oorsprong voor. De koppen van caecilia’s zijn stomp, en hun schedels zijn benig en compact. De verbeningscentra zijn vergroeid, waardoor het aantal onafhankelijke schedelbeenderen bij de caecilia is verminderd in vergelijking met dat van de anura en de salamanders; één enkel bot, het os basale, vormt bijvoorbeeld zowel de bodem van de hersenpan als het achterste deel van de schedel. De tanden bevinden zich op alle kaakbeenderen, en daarnaast verschijnt een palatale reeks tanden, mediaal van de maxillaire reeks. Aan de onderkaak bevindt zich een U-vormig facet, dat articuleert met het quadraat en tevens een lang retroarticulair proces heeft dat dient als aanhechtingsplaats voor drie grote kaakspieren. De wervelkolom bestaat uit een atlas (de eerste nekwervel) en 95 tot 285 rompwervels; er zijn geen gedifferentieerde heiligbeenwervels aanwezig. Aan alle wervels, behalve aan de atlas en de laatste drie tot zes wervels, komen tweekoppige ribben voor. Van de drie amfibieënordes hebben alleen de caecilia’s een axiale musculatuur waarbij alle hypaxiale componenten, met uitzondering van de subvertebrale musculatuur, een uitwendige musculaire schede vormen. Deze schede, die met vezelig bindweefsel aan de huid is verankerd, is vrijwel losgekoppeld van de wervelspieren, waardoor de huid en de oppervlakkige spieren als één geheel kunnen bewegen. De gedegenereerde ogen zijn bedekt met bot of huid. Deze aanpassingen maken het voor de caecilia mogelijk om zich te voeden, zich voort te planten en vijanden te ontwijken in hun onderaards rijk. The features of aquatic caecilians of the family Typhlonectidae are representative of secondary adaptations.