De hoogte van het pak sneeuw neemt normaal gesproken toe met de hoogte. De temperatuur/hoogtelijst geeft duidelijk aan hoe dat komt. Vanwege de koelere temperatuur in de hoger gelegen gebieden betekent een regenachtige dag in het dal sneeuw in de bergen. Het sneeuwt gewoon vroeger in het jaar en houdt langer aan. De sneeuw hoopt zich op en vergroot het pak sneeuw.
Een ander effect van de temperatuurverschillen komt met het afvloeiingsseizoen. Hoe lager de hoogte van het pak sneeuw, hoe sneller de sneeuw smelt en hoe intensiever de afvloeiing. Als we de temperatuurdaling even buiten beschouwing laten, werkt de warmte-energie van zon en lucht overal tegelijk in op de bovenste laag van het pak sneeuw. De hoogte van het pak sneeuw is hierbij geen belangrijke factor, alleen de oppervlakte. Sneeuw smelt aan de oppervlakte in een vast tempo, zoals bepaald door de wetten van de fysica (ik kom daar in een latere update op terug). Dit kan het best worden uitgelegd aan de hand van het volgende voorbeeld.
Laten we aannemen dat het totale afstroomgebied van 10.000 vierkante km is verdeeld in porties van 50% laag, 40% middelhoog, en 10% hoog. En laten we verder aannemen dat de hoogte van het pak sneeuw 1 meter is op geringe hoogte, tot 2 meter op gemiddelde hoogte, en tot 3 meter in de hogere gebieden. Om dit voorbeeld zo eenvoudig mogelijk te maken zal ik nu de factor van temperatuurverschillen op bepaalde hoogten geheel buiten beschouwing laten.
Aan het begin van het afvloeiingsseizoen werkt de warmte-energie van zon en lucht in op het sneeuwoppervlak van het gehele gebied. Dit betekent dat overal in een gebied van 10.000 km², op elk willekeurig punt sneeuwwater wordt geproduceerd. Dit gaat zo door tot het laaggelegen pak sneeuw is weggesmolten. Wat overblijft is een pak sneeuw van 1 m in de middelhoge gebieden en 2 m in de hoger gelegen gebieden. Het besneeuwde gebied is gedaald tot 50%, wat betekent dat de hoeveelheid sneeuwwater die permanent wordt geproduceerd tijdens de afvloeiing, nu is teruggebracht tot de helft van zijn potentieel. Nu smelt het sneeuwpakket op gemiddelde hoogte en blijft er op grotere hoogte slechts een sneeuwpakket van 1 meter over. Het resterende met sneeuw bedekte oppervlak is slechts 10%, en produceert slechts 1/10e van het oorspronkelijke water.
Dit toont aan dat voor de dagelijkse waarneming en voorspelling van de afvloeiing de hoogte van het sneeuwpakket niet de cruciale factor is, maar alleen de oppervlakte van de sneeuw. Dit verschilt van de langetermijnvoorspellingen, waarbij de hoogte van het sneeuwpakket enige aanwijzingen geeft voor het gecumuleerde effect op meren en reservoirs. Een typisch voorbeeld van deze misvatting was het afvloeiingsseizoen 1999 voor de regio van het Shuswap-meer, waar informatie over het totale sneeuwpakket van ongeveer 130% tot 160% boven normaal tot enige schrik leidde bij de plaatselijke bewoners. Dit soort voorspellingen is gewoon onjuist gebleken.
De volgende pagina geeft een beter inzicht in de afvloeiingskarakteristieken voor de regio van het Shuswap Meer.