In Text Mode: Alle vragen en antwoorden worden gegeven om in uw eigen tempo te lezen en te beantwoorden. U kunt dit examen ook kopiëren en uitprinten.
1. Bij patiënt X is constipatie vastgesteld. Welke verpleegkundige interventie is, als deskundig verpleegkundige, geschikt om een normale darmfunctie te behouden?
A. Beoordelen van de voedingsinname
B. Het verminderen van de vochtinname
C. Beperkte lichamelijke activiteit geven
D. Draaien, hoesten en diep ademhalen
2. Een 12-jarige jongen is twee dagen geleden in het ziekenhuis opgenomen wegens hyperthermie. Zijn behandelend verpleegkundige, Dennis, is nogal onzeker over zijn zorgplan. Welke van de volgende verpleegkundige interventies moet in het zorgplan voor de cliënt worden opgenomen?
A. Verlaging van de kamertemperatuur
B. Vochtbeperking van 2.000 ml/dag
C. Axillaire temperatuurmeting om de 4 uur
D. Toediening van anti-emetica
3. Tom is klaar voor ontslag van de medisch-chirurgische afdeling na 5 dagen ziekenhuisopname. Welke uitspraak van de cliënt geeft de verpleegkundige aan dat Tom de ontslagonderricht over cellulair letsel begrijpt?
A. “Ik hoef niet naar mijn arts, tenzij ik problemen heb.”
B. “Ik kan stoppen met mijn antibiotica zodra ik me beter voel.”
C. “Als ik roodheid, drainage of koorts heb, moet ik mijn arts bellen.”
D. “Ik kan mijn normale activiteiten hervatten zodra ik naar huis ga.”
4. Verpleegkundige Katee verzorgt Adam, een 22-jarige cliënt, in een instelling voor langdurig verblijf. Welke verpleegkundige interventie zou geschikt zijn bij het identificeren van verpleegkundige interventies gericht op het bevorderen en voorkomen van contracturen? Selecteer alles wat van toepassing is.
A. Clusteren van activiteiten om ononderbroken perioden van rust mogelijk te maken
B. De juiste lichaamshouding te allen tijde handhaven
C. Inname en uitvoer controleren, indien nodig met een urometer
D. Gebruik van een voetenplank of kussens om de voeten in de juiste positie te houden
E. Het uitvoeren van actieve en passieve range-of-motion oefeningen
F. Dagelijks wegen van de cliënt op hetzelfde tijdstip en in dezelfde kleding
5. Een 36-jarige man staat op het punt na 5 dagen uit het ziekenhuis te worden ontslagen wegens een operatie. Welke interventie moet worden opgenomen in de instructies van de thuiszorgverpleegkundige over maatregelen ter voorkoming van obstipatie?
A. De cliënt afraden grote hoeveelheden ruwvoerhoudende voedingsmiddelen in de voeding op te nemen.
B. De cliënt aanmoedigen om routinematig laxeermiddelen te gebruiken om een adequate stoelgang te bewerkstelligen.
C. De cliënt instrueren een dagelijks wisselend schema voor de stoelgang op te stellen.
D. De cliënt instrueren om elke avond een 2-L fles met water te vullen en dit de volgende dag op te drinken.
6. De heer McPartlin heeft schaafwonden en rijtwonden opgelopen na een auto-ongeluk. Hij werd in het ziekenhuis opgenomen en werd een paar weken behandeld. Bij het plannen van de zorg voor een cliënt met cellulair letsel, moet de verpleegkundige rekening houden met welke wetenschappelijke rationale?
A. De voedingsbehoeften blijven onveranderd voor de goed gevoede volwassene.
B. Leeftijd is een onbelangrijke factor bij het herstel van de cellen.
C. De aanwezigheid van infectie kan het genezingsproces vertragen.
D. Weefsel met onvoldoende bloedtoevoer kan sneller genezen.
7. Een 22-jarige dame vertoont gezichtsgrimassen tijdens haar behandeling in het ziekenhuis als gevolg van een brandwondtrauma. Welke verpleegkundige interventie moet worden opgenomen om de pijn als gevolg van het cellulair letsel te verminderen?
A. Toedienen van ontstekingsremmende middelen zoals voorgeschreven
B. Het gewonde gebied ophogen om de veneuze terugstroom naar het hart te verminderen
C. De huid schoon en droog houden
D. In eerste instantie warme kompressen aanbrengen om oedeem te verminderen
8. Lisa, een cliënt met een veranderde urinefunctie, is onder de zorg van verpleegkundige Tine. Welke interventie is geschikt om op te nemen in het zorgplan voor Lisa die last heeft van urinedruppelen?
A. Het inbrengen van een verblijfskatheter
B. De cliënt Kegel-oefeningen laten doen
C. De huid schoon en droog houden
D. Maandverbanden of luiers gebruiken bij de cliënt
9. Jeron wordt opgenomen in het ziekenhuis vanwege een bacteriële longontsteking. Hij is koortsig, diaphoretisch en heeft kortademigheid en astma. Welk doel is het meest belangrijk voor de cliënt?
A. Voorkomen van vocht-volume-overschot
B. Behoud van adequate oxygenatie
C. Voorlichting over infectiepreventie
D. Pijnbestrijding
10. Rogelio, een 32-jarige patiënt, staat op het punt ontslagen te worden uit de acute zorgsetting. Welke verpleegkundige interventie is het belangrijkst om in het zorgplan op te nemen?
A. Stressreductietechnieken
B. Evaluatie van de thuisomgeving
C. Huidverzorgingsmaatregelen
D. Deelname aan activiteiten van het dagelijks leven
11. Mevrouw dela Riva is in het eerste trimester van haar zwangerschap. Zij heeft de hele dag gelegen omdat haar OB-GYN haar verzocht heeft volledige bedrust te houden. Welke verpleegkundige interventie is geschikt voor de cliënt om de huid intact te houden?
A. Inname en output nauwkeurig controleren
B. De cliënt instrueren om elke 2 uur te hoesten en diep te ademen
C. Het linnengoed droog en kreukvrij houden
D. Een voetenplankje gebruiken om de juiste anatomische positie te handhaven
12. Maya, die is opgenomen in een ziekenhuis, is ingepland voor haar algemene controle en lichamelijke beoordeling. Verpleegkundige Timothy ziet een rode plek op haar linkerheup. Wat moet de verpleegkundige als eerste doen?
A. De rode plek een paar minuten masseren
B. Onmiddellijk de arts waarschuwen
C. Zorg voor een drukverlagend apparaat
D. Draai de cliënt gedurende 2 uur op de rechterzij
13. Pierro vertoont gezichtsgrimassen nadat verpleegkundige Kara zijn pijnklachten heeft beoordeeld met een 8 op een schaal van 1 (geen pijn) 10 10 (ergste pijn). Welke interventie moet de verpleegkundige doen?
A. De bestelde pijnmedicatie van de cliënt onmiddellijk toedienen
B. Geleide beeldspraak gebruiken in plaats van pijnmedicatie toedienen
C. Met therapeutische gespreksvoering proberen pijnmedicatie te ontmoedigen
D. Proberen complicaties uit te sluiten alvorens pijnmedicatie toe te dienen
14. Verpleegkundige Marthia geeft haar studenten les over bacteriële controle. Welke interventie is de belangrijkste factor in het voorkomen van de verspreiding van micro-organismen?
A. Handhaving van asepsis bij het inbrengen van een verblijfskatheter
B. Gebruik van maskers, jassen en handschoenen bij de verzorging van cliënten met een infectie
C. Correcte techniek van handen wassen
D. Schoonmaken van gemorst bloed met natriumhydrochloride
15. Een patiënt met een getemperde huidturgor, droge slijmvliezen en een verminderde urineproductie staat onder de zorg van verpleegkundige Mark. Welke verpleegkundige interventie moet Mark opnemen in het zorgplan voor zijn patiënt?
A. I.V. en orale vloeistoffen toedienen
B. Clusteren van noodzakelijke activiteiten gedurende de dag
C. Beoordelen van kleur, geur en hoeveelheid sputum
D. Controle van serum albumine en totaal eiwitgehalte
16. Khaleesi wordt in het ziekenhuis opgenomen omdat haar kaliumgehalte in de bloedbaan lager is dan normaal. Haar medische voorgeschiedenis vermeldt braken en diarree voorafgaand aan de ziekenhuisopname. Welk voedsel moet de verpleegkundige de cliënt instrueren om meer te eten?
A. Volkoren en noten
B. Melkproducten en groene bladgroenten
C. Varkensvleesproducten en ingeblikte groenten
D. Sinaasappelsap en bananen
17. Mary Jean, een eerstejaarsstudente verpleegkunde, is met spoed naar de kliniekafdeling gebracht vanwege hyperventilatie. Welke verpleegkundige interventie is het meest geschikt voor de cliënt die vervolgens een respiratoire alkalose ontwikkelt?
A. Het toedienen van natriumchloride I.V.
B. Het aanmoedigen van langzame, diepe ademhalingen
C. Voorbereiden op het toedienen van natriumbicarbonaat
D. Zuurstoftherapie met lage doorstroming toedienen
18. Verpleegkundige John Joseph is de in- en output aan het tellen van Elena Reyes, een cliënt met de diagnose septikemie die een helder vloeibaar dieet volgt. De cliënt neemt 8 oz appelsap, 850 ml water, 2 kopjes runderbouillon en 900 ml half-normale zoutoplossing in en geeft 1.500 ml urine af tijdens de dienst. Hoeveel milliliter moet de verpleegkundige noteren als de inname van de cliënt.
A. 2.230
B. 2.740
C. 2.470
D. 2,320
19. Uit het laboratoriumonderzoek van Marie Joy blijkt dat haar serumcalcium 2,5 mEq/L is. Welk beoordelingsgegeven documenteert de verpleegkundige wanneer een cliënt met de diagnose hypocalcemie een carpopedale spasme ontwikkelt nadat de bloeddrukmanchet is opgeblazen?
A. Positief Trousseau’s teken
B. Positief Chvostek’s teken
C. Tetanie
D. Paresthesie
20. Uit laboratoriumonderzoek blijkt dat patiënt Z 170 mEq/L heeft. Welke klinische manifestatie zou verpleegkundige Natty verwachten te beoordelen?
A. Getrokken huidturgor en dorst
B. Spiertrekkingen en tetanie
C. Fruitige ademhaling en Kussmaul’s ademhaling
D. Spierzwakte en paresthesie
21. Mang Teban heeft een voorgeschiedenis van chronisch obstructieve longziekte en heeft de volgende arteriële bloedgasuitslagen: partiële druk van zuurstof (PO2), 55 mm Hg, en partiële druk van kooldioxide (PCO2), 60 mm Hg. Wanneer u probeert de bloedgaswaarden van de cliënt te verbeteren door verbeterde beademing en zuurstoftherapie, wat is dan de primaire prikkel van de cliënt om te ademen?
A. Hoge PCO2
B. Lage PO2
C. Normale pH
D. Normaal bicarbonaat (HCO3)
22. Bij een cliënt met een zeer droge mond, huid en slijmvliezen is de diagnose dehydratie gesteld. Welke interventie moet de verpleegkundige uitvoeren bij de verzorging van een cliënt bij wie een vochtvolumetekort is vastgesteld?
A. Beoordelen van de urine-inname en -afgifte
B. Het wekelijks bepalen van het gewicht van de cliënt op verschillende tijdstippen van de dag
C. Controleren van arteriële bloedgas (ABG) resultaten
D. I.V. therapie handhaven op de keep-vein-open rate
23. In welke situatie moet de verpleegkundige het belang van het vermijden van kaliumrijk voedsel bespreken? 14-jarige Elena die diuretica slikt
B. 16-jarige John Joseph met ileostomie
C. 16-jarige Gabriël met metabole acidose
D. 18-jarige Albert die een nierziekte heeft
24. Bij Genevieve wordt hypomagnesemie vastgesteld, welke verpleegkundige interventie zou passend zijn?
A. Instellen van aanvalspreventie om letsel te voorkomen
B. De cliënt instrueren over het belang van infectiepreventie
C. Vermijden van het gebruik van een strak tourniquet bij bloedafname
D. De cliënt het belang van vroege ambulantie bijbrengen
25. Welke elektrolyt zou de verpleegkundige aanwijzen als de belangrijkste elektrolyt die verantwoordelijk is voor het bepalen van de concentratie van de extracellulaire vloeistof?
A. Kalium
B. Fosfaat
C. Chloride
D. Natrium
26. Jon heeft een kaliumspiegel van 6,5 mEq/L, welke medicatie zou verpleegkundige Wilma verwachten?
A. Kaliumsupplementen
B. Kayexalaat
C. Calciumgluconaat
D. Natriumtabletten
27. Welk klinisch verschijnsel doet de verpleegkundige vermoeden dat er bij een cliënt sprake is van hypermagnesemie?
A. Spierpijn en acute rhabdomyolysis
B. Hete, blozende huid en diaphorese
C. Weke delen verkalking en hyperreflexie
D. Verhoogde ademhalingsfrequentie en diepte
28. Joshua krijgt furosemide en digoxine. Welke laboratoriumgegevens zijn het belangrijkst om te beoordelen bij het plannen van de zorg voor de cliënt?
A. Natriumspiegel
B. Magnesiumgehalte
C. Kaliumgehalte
D. Calciumgehalte
29. De heer Salcedo heeft de volgende arteriële bloedgaswaarden (ABG): pH van 7,34, partiële arteriële zuurstofdruk van 80 mm Hg, partiële arteriële kooldioxinedruk van 49 mm Hg en een bicarbonaatgehalte van 24 mEq/L. Op basis van deze resultaten, welke interventie moet de verpleegkundige uitvoeren?
A. De cliënt instrueren om langzaam in een papieren zak te ademen
B. Zuurstof toedienen met lage flow
C. De cliënt aanmoedigen om te hoesten en diep te ademen
D. Niets, omdat deze ABG-waarden binnen de normale grenzen liggen.
30. Een cliënt krijgt de diagnose metabole acidose, wat zou de verpleegkundige verwachten dat de zorgverlener bestelt?
A. Kalium
B. Natriumbicarbonaat
C. Serumnatriumgehalte
D. Bronchodilatator
Antwoorden en reden
Hier zijn de antwoorden voor dit examen. Meet uw prestaties door uw antwoorden te vergelijken met die hieronder. Als u geschillen of verduidelijkingen hebt, kunt u deze in de commentaarsectie plaatsen.
1. Antwoord: A. Het beoordelen van de voedingsinname
Het beoordelen van de voedingsinname biedt een basis voor de gebruikelijke praktijken van de cliënt en kan helpen bepalen of de cliënt vatbaar is voor constipatie of diarree. Beperkte lichamelijke activiteit kan bijdragen aan constipatie als gevolg van een verminderde peristaltiek. Draaien, hoesten en diep ademhalen helpen de gasuitwisseling te bevorderen. De vochtinname moet worden verhoogd om de darmwerking te bevorderen.
2. Antwoord: A. Verlaging van de kamertemperatuur
Voor patiënten met hyperthermie kan het verlagen van de kamertemperatuur helpen de lichaamstemperatuur te verlagen. Lauwe baden, koele kompressen en een koeldeken kunnen ook nodig zijn. Antipyretica, en niet anti-emetica, zijn geïndiceerd om koorts te verminderen. Orale of rectale temperatuurmetingen worden algemeen aanvaard en zijn nauwkeuriger dan axillaire metingen. Vloeistoffen moeten worden aangemoedigd, niet beperkt om ongevoelige verliezen te compenseren.
3. Antwoord: C. “Als ik roodheid, drainage of koorts heb, moet ik mijn zorgverlener bellen.”
Weten dat roodheid, drainage of koorts – tekenen van infectie geassocieerd met cellulair letsel – gemeld moeten worden, geeft aan dat de cliënt de ontslagonderricht van de verpleegkundige heeft begrepen. Follow-up controles moeten worden aangemoedigd met de nadruk op antibioticatrouw, zelfs als de cliënt zich beter voelt. Er zijn meestal activiteitsbeperkingen na cellulair letsel.
4. Antwoord: B, D, E
Correcte uitlijning van het lichaam, voorkomen van afzetten van de voet, en range-of-motion oefeningen zullen contracturen helpen voorkomen. Clusteren van activiteiten bevordert voldoende rust. Het monitoren van de in- en output en het wegen van de cliënt zal helpen om de vocht- en elektrolytenbalans in stand te houden.
5. Antwoord: D. De cliënt instrueren om elke avond een 2-L fles met water te vullen en dit de volgende dag op te drinken.
Voldoende vocht en vezels in de voeding zijn de sleutel tot het voorkomen van constipatie. De cliënt elke avond een fles van 2 liter laten vullen met water en dit de volgende dag laten opdrinken is een methode om ervoor te zorgen dat de cliënt dagelijks minstens 2000 ml water binnenkrijgt. De cliënt moet ook worden geïnstrueerd om gedurende de dag andere vloeistoffen te drinken. Vezel- of ruwvoederrijke voeding wordt aangemoedigd. Laxeermiddelen mogen niet routinematig worden gebruikt om de darmen te reinigen. Ze mogen alleen als laatste redmiddel worden gebruikt, omdat cliënten er afhankelijk van kunnen worden. Er moet een regelmatig schema voor de stoelgang worden opgesteld.
6. Antwoord: C. De aanwezigheid van infectie kan het genezingsproces vertragen.
Infectie belemmert de wondgenezing. Adequate bloedtoevoer is essentieel voor genezing. Als die onvoldoende is, wordt de genezing vertraagd. De behoefte aan voedingsstoffen, waaronder eiwitten en calorieën, neemt toe bij alle cliënten die celherstel ondergaan, omdat een adequate inname van eiwitten en calorieën essentieel is voor een optimaal herstel van de cellen. Oudere cliënten kunnen een verminderde bloedtoevoer naar de huid hebben, orgaanatrofie en verminderde functie, en een veranderde immuniteit. Deze omstandigheden vertragen het herstel van de cellen en verhogen het risico op infecties.
7. Antwoord: A. Anti-inflammatoire middelen toedienen zoals voorgeschreven
Anti-inflammatoire middelen helpen oedeem te verminderen en verlichten de druk op zenuwuiteinden, waardoor de pijn afneemt. Het ophogen van het verwonde gebied verhoogt de veneuze terugstroom naar het hart. Een schone, droge huid helpt huidafbraak te voorkomen. In eerste instantie moeten koelpacks worden gebruikt, geen warme packs, om vasoconstrictie te veroorzaken en oedeem te verminderen.
8. Antwoord: B. De cliënt Kegel-oefeningen laten doen
Kegel-oefeningen, die helpen de spieren in het perineale gebied te versterken, worden gebruikt om de urinecontinentie te handhaven. Om deze oefeningen uit te voeren, spant de cliënt de bekkenbodemspieren gedurende 4 seconden 10 keer aan, ten minste 20 keer per dag, waarbij de urinestroom wordt gestopt en op gang gebracht. Het inbrengen van een Foley katheter verhoogt het risico op infectie en moet worden vermeden. De verpleegkundige moet de cliënt aanmoedigen om een toiletschema op te stellen dat gebaseerd is op normale plasgewoonten. Echter, voorstellen om elke 8 uur naar het toilet te gaan kan een te lange interval zijn. Maandverbanden of luiers mogen alleen als redmiddel worden gebruikt.
9. Antwoord: B. Behoud van adequate oxygenatie
Voor de cliënt met astma en infectie is oxygenatie de prioriteit. Het handhaven van adequate oxygenatie vermindert het risico van fysiologische schade door cellulaire hypoxie, de belangrijkste oorzaak van celdood. Een tekort aan vloeistofvolume als gevolg van koorts en diaphorese, niet overmatig, is waarschijnlijker voor deze cliënt. In dit scenario wordt geen informatie gegeven over pijn. Voorlichting over infectiebeheersing is op dit moment niet aan de orde, maar wel voor ontslag.
10. Antwoord: B. Evaluatie van de thuisomgeving
Na ontslag is de cliënt verantwoordelijk voor zijn eigen verzorging en het beheer van zijn gezondheid. Bij ontslag hoort ook het beoordelen van de thuisomgeving om te bepalen of de cliënt in staat is zijn gezondheid thuis te handhaven.
11. Antwoord: C. Het beddengoed droog en kreukvrij houden
Het beddengoed droog en kreukvrij houden helpt om te voorkomen dat vocht en druk de adequate bloedtoevoer naar de weefsels belemmeren, waardoor de huid intact blijft. Het gebruik van een voetenplank is geschikt om de normale positie van het lichaam te handhaven. Het controleren van de in- en uitademing helpt bij het beoordelen en in stand houden van de blaasfunctie. Hoesten en diep ademhalen helpen de gaswisseling te bevorderen.
12. Antwoord: D. Draai de cliënt gedurende 2 uur naar de rechterzijde
Draaien van de cliënt naar de rechterzijde verlicht de druk en bevordert een adequate bloedtoevoer naar de linkerheup. Een rood gebied wordt nooit gemasseerd, omdat dit de schade aan het reeds rode, beschadigde gebied kan vergroten. De zorgverlener hoeft niet onmiddellijk op de hoogte te worden gebracht. De volgende keer dat hij op de afdeling is, moet hij echter wel van deze bevinding op de hoogte worden gebracht. Het regelen van een drukontlastend apparaat is op zijn plaats, maar dit gebeurt nadat de cliënt is gedraaid.
13. Antwoord: D. Proberen complicaties uit te sluiten alvorens pijnmedicatie toe te dienen
Bij het ingrijpen bij een cliënt die klaagt over pijn, moet de verpleegkundige altijd vaststellen of de pijn te verwachten pijn is of een complicatie die onmiddellijk verpleegkundig ingrijpen vereist. Dit moet worden gedaan voordat de medicatie wordt toegediend. Begeleide beeldvorming moet worden gebruikt samen met, niet in plaats van, het toedienen van pijnmedicatie. De verpleegkundige moet de cliënt medicatie toedienen en niet ontmoedigen.
14. Antwoord: C. Correcte handwastechniek
Handwassen blijft de meest effectieve procedure om micro-organismen en de incidentie van nosocomiale infecties onder controle te houden. Aseptische techniek is essentieel bij invasieve procedures, waaronder verblijfskatheters. Maskers, jassen en handschoenen zijn alleen nodig als de kans op blootstelling aan bloed of lichaamsvloeistoffen groot is. Gemorst bloed van cliënten met het verworven immunodeficiëntiesyndroom moet worden gereinigd met natriumhydrochloride.
15. Antwoord: A. Intraveneus en oraal vocht toedienen
Aan de hand van de bevindingen bij de beoordeling van de cliënt vermoedt de verpleegkundige dat de cliënt gedehydrateerd is. Het toedienen van infuusvloeistoffen is aangewezen. Het beoordelen van sputum is geschikt voor een cliënt met problemen die verband houden met een verminderde gasuitwisseling of een ineffectieve luchtwegverwijdering. Het controleren van albumine- en proteïneniveaus is aangewezen voor cliënten met een ontoereikende voeding. Clusteren van activiteiten helpt bij energiebesparing en bevordert rust.
16. Antwoord: D. Sinaasappelsap en bananen
De cliënt met hypokaliëmie moet de inname van kaliumrijke voedingsmiddelen verhogen. Sinaasappelsap en bananen bevatten veel kalium, net als rozijnen, abrikozen, avocado’s, bonen en aardappelen. Volle granen en noten worden aanbevolen voor de cliënt met hypomagnesemie; melkproducten en groene bladgroenten zijn goede bronnen van calcium voor de cliënt met hypocalciëmie. Varkensvleesproducten en ingeblikte groenten zijn natriumrijk en worden aanbevolen voor de cliënt met hyponatriëmie.
17. Antwoord: B. Langzame, diepe ademhalingen aanmoedigen
De cliënt die hyperventileert en vervolgens een respiratoire alkalose ontwikkelt, verliest te veel koolstofdioxide. Maatregelen die leiden tot het vasthouden van kooldioxide zijn nodig. Stimuleer langzame, diepe ademhaling om kooldioxide vast te houden en respiratoire alkalose om te keren. Het toedienen van zuurstoftherapie met lage doorstroming is geschikt voor chronische respiratoire acidose. Het toedienen van natriumbicarbonaat is geschikt voor de behandeling van metabole acidose, en het toedienen van natriumchloride is geschikt voor metabole alkalose.
18. Antwoord: C. 2.470
De vochtinname omvat 240 ml appelsap, 850 ml water, 480 ml runderbouillon en 900 ml infuusvloeistof, in totaal 2.470 ml voor de dienst.
19. Antwoord: A. Positief Trousseau’s teken
Bij een cliënt met hypocalciëmie verwijst een positief Trousseau’s teken naar carpopedale spasmen die zich meestal binnen 2 tot 5 minuten ontwikkelen na het aanleggen en opblazen van een bloeddrukmanchet tot ongeveer 20 mm Hg hoger dan de systolische druk op de bovenarm. Dit spasme treedt op als de bloedtoevoer naar de nervus ulnaris wordt belemmerd. Het teken van Chvostek verwijst naar de stuiptrekking van de aangezichtszenuw bij een tik onder de oorlel. Paresthesie verwijst naar de gevoelloosheid of tintelingen. Tetanie is een klinische manifestatie van hypocalciëmie, gekenmerkt door tintelingen in de vingertoppen rond de mond, en spierspasmen in de ledematen en het gezicht.
20. Antwoord: A. Getinte huidturgor en dorst
Hypernatriëmie verwijst naar een verhoogd serumnatriumgehalte, gewoonlijk boven 145 mEq/L. Typisch vertoont de cliënt een gespannen huidturgor en dorst in combinatie met droge, kleverige slijmvliezen, lethargie en rusteloosheid. Spierzwakte en paresthesie worden geassocieerd met hypokaliëmie; een fruitige ademhaling en Kussmaul’s ademhalingen worden geassocieerd met diabetische ketoacidose. Spiertrekkingen en tetanie kunnen worden gezien bij hypercalciëmie of hyperfosfatemie.
21. Antwoord: B. Lage PO2
Een chronisch verhoogde PCO2-spiegel (boven 50 mmHg) gaat gepaard met een inadequate reactie van het ademhalingscentrum op plasma kooldioxide. De belangrijkste prikkel tot ademhaling wordt dan hypoxie (lage PO2). Hoge PCO2 en normale pH- en HCO3-niveaus zouden bij deze cliënt niet de primaire prikkels tot ademhaling zijn.
22. Antwoord: A. Beoordeling van urine-inname en -afgifte
Voor de cliënt met een vochtvolumetekort is beoordeling van de urine-afgifte (zo nodig met een urometer) essentieel om te zorgen voor een afvoer van ten minste 30 ml/uur. De cliënt moet dagelijks worden gewogen, niet wekelijks, en elke dag op hetzelfde tijdstip, meestal ’s ochtends. Controle van de ABG’s is voor deze cliënt niet nodig. In plaats daarvan zouden de serum elektrolyten niveaus waarschijnlijk geëvalueerd moeten worden. De cliënt moet ook een infuus krijgen van minstens 75 ml/uur, zo niet meer, om het vochttekort te corrigeren.
23. Antwoord: D. Albert met een nierziekte
Cliënten met een nierziekte hebben aanleg voor hyperkaliëmie en moeten voedingsmiddelen met veel kalium vermijden. Cliënten die diuretica krijgen, ileostomie hebben of een metabole acidose hebben, kunnen hypokaliëmie hebben en moeten worden aangemoedigd kaliumrijke voedingsmiddelen te eten.
24. Antwoord: A. Instellen van aanvalspreventie om letsel te voorkomen
Instellen van aanvalspreventie is een geschikte interventie, omdat de cliënt met hypomagnesiëmie een risico op aanvallen loopt. Hypofosfatemie kan veranderingen in granulocyten veroorzaken, waardoor de verpleegkundige de cliënt zou moeten instrueren over maatregelen om infectie te voorkomen. Het vermijden van het gebruik van een strakke tourniquet bij bloedafname helpt pseudohyperkaliëmie te voorkomen. Vroege ambulantie wordt aanbevolen om calciumverlies van botten tijdens ziekenhuisopname te beperken.
25. Antwoord: D. Natrium
Natrium is de elektrolyt waarvan het niveau de voornaamste determinant is van de extracellulaire vloeistofconcentratie. Natrium, een kation (positief geladen ion), is de belangrijkste elektrolyt in de extracellulaire vloeistof. Chloride, een anion (bv. negatief geladen ion), is ook aanwezig in de extracellulaire vloeistof, maar in mindere mate. Kalium (een kation) en fosfaat (een anion) zijn de belangrijkste elektrolyten in de intracellulaire vloeistof.
26. Antwoord: B. Kayexalate
De kaliumspiegel van de cliënt is verhoogd; daarom zou Kayexalate worden voorgeschreven om de kaliumspiegel te helpen verlagen. Kayexalate is een kationenuitwisselingshars, dat oraal, via een nasogastrische buis of via een retentieklysma kan worden toegediend. Kalium wordt uit de darm onttrokken en via de ontlasting uitgescheiden. Omdat de kaliumspiegel van de cliënt al verhoogd is, zouden geen kaliumsupplementen worden gegeven. Noch calciumgluconaat, noch natriumtabletten zouden de verhoogde kaliumspiegel van de cliënt aanpakken.
27. Antwoord: B. Hete, blozende huid en diaforese
Hypermagnesemie uit zich door een hete, blozende huid en diaforese. De cliënt kan ook hypotensie, lethargie, sufheid, en afwezige diepe peesreflexen vertonen. Spierpijn en acute rhabdomyolysis zijn indicatief voor hypofosfatemie. Weke delen verkalking en hyperreflexie zijn indicatief voor hyperfosfatemie. Verhoogde ademhalingsfrequentie en -diepte zijn geassocieerd met metabole acidose.
28. Antwoord: C. Kaliumspiegel
Diuretica zoals furosemide kunnen serumkalium uitputten, wat leidt tot hypokaliëmie. Als de cliënt ook digoxine gebruikt, kan de daaropvolgende hypokaliëmie de werking van digoxine versterken, waardoor de cliënt een risico loopt op digoxinetoxiciteit. Diuretische therapie kan leiden tot het verlies van andere elektrolyten zoals natrium, maar het verlies van kalium in samenhang met digoxinetherapie is het belangrijkst. Hypocalciëmie wordt gewoonlijk geassocieerd met onvoldoende vitamine D inname of synthese, nierfalen, of gebruik van geneesmiddelen, zoals aminoglycosiden en corticosteroïden. Hypomagnesemie wordt meestal geassocieerd met slechte voeding, alcoholisme, en excessieve GI of renale verliezen, niet met diuretische therapie.
29. Antwoord: C. De cliënt aanmoedigen om te hoesten en diep te ademen
De ABG-resultaten wijzen op respiratoire acidose die een betere ventilatie en meer zuurstof naar de longen vereist. Hoesten en diep ademhalen kunnen dit bewerkstelligen. De verpleegkundige zou hoge zuurstofniveaus toedienen omdat de cliënt geen chronisch obstructieve longziekte heeft. Inademen in een papieren zak is geschikt voor een cliënt die hyperventileert en een ademhalingsalkalose heeft. Enige actie is nodig, omdat de ABG-resultaten niet binnen de normale grenzen liggen.
30. Antwoord: B. Natriumbicarbonaat
Metabole acidose is het gevolg van overmatige absorptie of retentie van zuur of overmatige excretie van bicarbonaat. Er is een base nodig. Natriumbicarbonaat is een base en wordt gebruikt om gedocumenteerde metabole acidose te behandelen. Kalium, serumnatriumbepalingen, en een bronchodilatator zouden ongepaste opdrachten zijn voor deze cliënt.