Inkomstenverdeling

Er is sprake van inkomstenverdeling wanneer een overheid een deel van haar belastinginkomsten deelt met andere overheden. Staatsoverheden kunnen bijvoorbeeld inkomsten delen met lokale overheden, terwijl nationale overheden inkomsten kunnen delen met staatsoverheden. Het bedrag van de gedeelde inkomsten wordt bij wet vastgesteld. Over het algemeen zijn de regeringen die het geld ontvangen vrij van enige bepalingen over of controle op de aanwending ervan. In sommige gevallen kan echter van de ontvangende regering worden verlangd dat zij het toegekende bedrag evenaart.

Vormen van verdeling van inkomsten zijn in diverse landen gebruikt, waaronder Canada en Zwitserland. In de Verenigde Staten is het idee van verdeling van de inkomsten ontstaan als reactie op klachten dat veel van de streng gecontroleerde subsidieprogramma’s hun eigen dure en inefficiënte bureaucratieën creëerden. Onder de auspiciën van de econoom Walter Heller creëerde de Amerikaanse regering haar eigen programma’s voor het delen van inkomsten. In oktober 1972 ondertekende President Richard M. Nixon de State and Local Assistance Act, een bescheiden plan voor het delen van inkomsten, waarbij 30,2 miljard dollar werd uitgetrokken, te spreiden over een periode van vijf jaar. De middelen werden zo verdeeld dat eenderde naar de staatsoverheden ging en tweederde naar de plaatselijke overheden. Er waren geen aanvullende fondsen nodig en de staat en de lokale overheden kregen een ruime beslissingsbevoegdheid bij de besteding van de middelen.

Het idee van het delen van inkomsten werd echter niet door iedereen omarmd; critici van het programma voerden aan dat het delen van inkomsten in de plaats kwam van categoriale subsidies in plaats van deze aan te vullen en dat het ontoereikend was om aan de behoeften van grote steden te voldoen. Desondanks hebben de regeringen van Gerald Ford en James Earl Carter het experiment met het delen van inkomsten voortgezet. Tussen 1972 en 1986 werd het geld van de federale belastingen aan de staats- en lokale overheden gegeven, met weinig beperkingen ten aanzien van het gebruik van deze middelen. De gedachte achter deze praktijk was dat de lokale en nationale behoeften uiteenliepen en dat de gekozen functionarissen op beide niveaus beter in staat zouden zijn deze behoeften vast te stellen dan de functionarissen van de federale regering. De gemeenschappen hielden openbare hoorzittingen over hoe het geld moest worden besteed. Een van de weinige voorwaarden die aan de gemeenten en staten werden opgelegd, was dat er geen rassendiscriminatie mocht zijn bij de verdeling van het geld. Ook waren openbare controles verplicht. Als gevolg hiervan ontvingen zowel kleine steden en graafschappen als grote steden directe federale steun.

Tijdens de veertien jaar waarin het programma functioneerde, waren de administratieve kosten uiterst laag en bereikte een totaal van 85 miljard dollar de Amerikaanse gemeenschappen. De algemene verdeling van de inkomsten werd voortgezet tot in de jaren tachtig, hoewel de toegewezen bedragen gestaag verminderden. Hoewel nog steeds in gebruik, werd het delen van inkomsten gehinderd door de algemene neergang van de economie na september 2001, waardoor er minder geld beschikbaar was om dergelijke programma’s te financieren.

BIBLIOGRAPHY

Dommel, Paul R. The Politics of Revenue Sharing. Bloomington: Indiana University Press, 1974.

Wallin, Bruce A. From Revenue Sharing to Deficit Sharing: General Revenue Sharing and Cities. Washington, D.C.: Georgetown University Press, 1998.

Meg GreeneMalvasi

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.