Klassiek Realisme en Neorealisme vergelijken en tegenover elkaar stellen: A Re-examination of Hans Morgenthau’s and Kenneth Waltz’s Theories of International Relations
Introductie
Realisten herleiden hun intellectuele wortels vaak tot Thucydides’ klassieke verslag van de Peloponnesische Oorlog in de vijfde eeuw v. Chr. Het zou echter bijna 2500 jaar duren voordat de studie van de internationale politiek een geïnstitutionaliseerde academische discipline werd en voordat de eerste klassieke realisten in het nieuw ontstane vakgebied opkwamen. Onder hen had de Duits-joodse emigrant naar de Verenigde Staten, Hans Morgenthau, de grootste invloed op het vakgebied. In zijn magnum opus uit 1948, Politics Among Nations, formuleerde Morgenthau een uiteenzetting van het politiek realisme die de studie van de internationale politiek meer dan twee generaties lang zou domineren. Uiteindelijk werd de intellectuele hegemonie van Morgenthau’s klassiek realisme opgevolgd door de grondlegger van het neorealisme, Kenneth Waltz. Waltz’ poging om een systematisch en wetenschappelijk realisme te ontwikkelen in zijn boek Theory of International Politics uit 1979 verdeelde deze school van denken in twee blokken: het klassieke realisme en het neorealisme. Het doel van dit essay is om deze twee realistische tradities te vergelijken en te contrasteren aan de hand van het werk van Hans Morgenthau en Kenneth Waltz. Het doel is om de conventionele wijsheid binnen het vakgebied van de IR uit te dagen en een meer verfijnd en genuanceerd begrip van deze twee theoretici te presenteren.
Deze benadering gaat om verschillende redenen van start. De beperkte omvang van dit essay maakt een uitgebreid overzicht van de verschillende klassieke realistische en neorealistische posities onpraktisch en zou slechts neerkomen op een zeer beschrijvend essay. De alternatieve benadering, realisme en neorealisme als monolithische blokken te behandelen, wordt ook verworpen omdat er ook binnen hetzelfde realistische blok aanzienlijke verschillen bestaan tussen geleerden. Het zou dan ook arbitrair zijn om ze onder twee voorgedefinieerde etiketten samen te vatten. Hans Morgenthau en Kenneth Waltz zijn gekozen als vertegenwoordigers van het klassieke realisme en het neorealisme op basis van hun reputatie als de meest invloedrijke denkers in hun respectievelijke tak van het realisme, een punt dat werd bewezen in een recent onderzoek onder IR-faculteiten (Maliniak et. al., 2007: 17, 19).
Dit essay bestaat uit vijf delen. Het eerste deel schetst de gangbare opvatting van klassiek realisme en neorealisme. De tweede sectie vergelijkt en contrasteert Morgenthau’s en Waltz’ definitie van macht. Het derde deel onderzoekt het standpunt van deze twee theoretici over de niveaus van analyse. In de vierde sectie worden de normatieve en kritische elementen van Morgenthau’s en Waltz’ denken onderzocht. Het vijfde en laatste deel van dit essay vat de voorgaande argumenten samen en betoogt dat het vruchtbaarder is om bij de beoordeling van wetenschappelijk werk ideeën te labelen in plaats van individuen.
De orthodoxe visie op klassiek realisme en neorealisme
Voordat het werk van Morgenthau en Waltz kan worden geanalyseerd, is het nodig te belichten hoe klassiek realisme en neorealisme gewoonlijk worden afgeschilderd in de deep L literatuur.
Volgens de orthodoxe visie houdt het realisme zich bezig met de wereld zoals die feitelijk is en niet zoals die zou moeten zijn. Met andere woorden, het is eerder een empirisch dan een normatief paradigma (Morgenthau, 1956: 4). Het realisme is ook pessimistisch en legt de nadruk op de terugkerende patronen van machtspolitiek zoals die tot uiting komen in steeds terugkerende conflicten, rivaliteiten en oorlogen (Jackson en Sorensen, 2007: 60). In deze sombere wereld worden concepten als het machtsevenwicht en het veiligheidsdilemma de belangrijkste realistische analytische instrumenten (Buzan, 1997: 53). Realisten van alle stromingen beschouwen ook de staat als de belangrijkste actor in internationale aangelegenheden. Er wordt speciale aandacht besteed aan de grote mogendheden, omdat zij de meeste invloed hebben op het internationale toneel (Mearsheimer, 2001: 17-18). Bovendien is het het nationale belang dat het gedrag van staten bezielt, aangezien zij in wezen rationele egoïsten zijn die zich laten leiden door de dictaten van de raison d’état (Brown, 2005: 30). Ten slotte beweren realisten dat de verdeling van macht of capaciteiten in hoge mate de internationale uitkomsten bepaalt (Frankel, 1996: xiv-xv).
Er zijn echter vier belangrijke verschillen tussen het klassiek realisme en het neorealisme. Ten eerste leggen klassieke realisten de wortels van internationale conflicten en oorlogen in een onvolmaakte menselijke natuur, terwijl neorealisten beweren dat de diepere oorzaken ervan in het anarchistische internationale systeem te vinden zijn. Ten tweede is de staat in het klassiek realisme ontologisch superieur aan het systeem, in tegenstelling tot het neorealisme, waardoor er in de eerste benadering meer ruimte is voor agency (Hobson, 2000: 17). Ten derde maken klassieke realisten onderscheid tussen status-quo machten en revisionistische machten, terwijl het neorealisme staten als unitaire actoren beschouwt (Schweller, 1996: 155). Ten vierde proberen neorealisten een meer rigoureuze en wetenschappelijke benadering van de studie van de internationale politiek te construeren, sterk beïnvloed door de behavioristische revolutie van de jaren zestig, terwijl het klassieke realisme zijn analyses beperkt tot subjectieve waarderingen van internationale betrekkingen (Georg en Sorensen, 2007: 75).
De rest van dit essay zal zich richten op de verdiensten van deze orthodoxe opvatting van realisme en een aantal van de mythen die dit proces over realistische denkers heeft voortgebracht, bestrijden. Het eerste thema dat in deze geest zal worden geanalyseerd is Morgenthau’s en Waltz’ opvattingen over macht.
Het definiëren van macht
Morgenthau en Waltz zien beiden de internationale arena als een competitief en vijandig toneel waar macht het belangrijkste ruilmiddel is. Daarom staat het begrip macht centraal in hun analyse van de internationale politiek.
John Mearsheimer (1995: 91) vat de orthodoxe opvatting over hoe macht binnen het realistische paradigma wordt gedefinieerd samen in de volgende verklaring: “Realisten geloven dat het gedrag van staten grotendeels wordt bepaald door de materiële structuur van het internationale systeem”. Dit citaat geeft echter een zeer verkeerd beeld van Morgenthau’s definitie van macht. Dit wordt duidelijk wanneer Morgenthau stelt dat: “Macht kan alles omvatten wat de macht van de mens over de mens vestigt en in stand houdt …. van fysiek geweld tot de meest subtiele psychologische banden waardoor de ene geest de andere beheerst” (Morgenthau, 1965: 9). Voor Morgenthau zijn de strijdkrachten het belangrijkste materiële aspect van macht, maar nog belangrijker zijn het karakter, het moreel en de kwaliteit van het bestuur van een natie (Morgenthau, 1956: 186). De geldigheid van deze lezing van Morgenthau wordt nog versterkt wanneer hij beweert: “macht …. neigt gelijkgesteld te worden met materiële kracht, vooral van militaire aard, ik heb meer dan voorheen de nadruk gelegd op de immateriële aspecten ervan” (Morgenthau 1965: 9). Michael Williams (2005:109) heeft dus gelijk als hij beweert dat de nauwste verwantschap met Morgenthau’s extreem brede opvatting van macht te vinden is in het werk van Michael Foucault en Pierre Bourdieu en niet in de enge en materialistische opvatting van macht waarvan het realisme vaak wordt beschuldigd.
Waltz geeft een aanzienlijk dunnere definitie van macht of vermogens dan Morgenthau. Zijn inschatting van macht omvat de volgende componenten: “omvang van bevolking en grondgebied, rijkdom aan hulpbronnen, economisch vermogen, militaire kracht, politieke stabiliteit en competentie” (Waltz, 1979: 131). Hoewel Waltz duidelijk de voorkeur geeft aan materiële factoren, zijn ook niet-materiële dimensies van macht in zijn theorie aanwezig, zoals blijkt uit zijn nadruk op politieke stabiliteit en competentie. De reden voor Waltz’ overheersende nadruk op materialisme is te wijten aan zijn gehechtheid aan het “wetenschappelijk” realisme. Daarom beperkt Waltz zijn definitie van macht tot voornamelijk tastbare variabelen, omdat die veel gemakkelijker te kwantificeren zijn.
Er zijn dus grote verschillen tussen Morgenthau en Waltz in hun definitie van macht. De opvatting van Waltz over macht vormt een fundamentele anomalie ten opzichte van de orthodoxe opvatting, omdat ‘zachte’ macht in Morgenthau’s opvatting de overhand heeft op ‘harde’ macht. In dit opzicht is het standpunt van Waltz veel gemakkelijker te verenigen met de traditionele opvatting. Waltz’ nogal beperkte opvatting van macht is namelijk overwegend, maar niet geheel, materialistisch.
Waarom strijden staten om macht?
In de literatuur is men het er in brede kring over eens dat klassiek realisten en neo-realisten deze fundamentele vraag op tegengestelde manieren beantwoorden. Klassiek realisme zou de nadruk leggen op de menselijke natuur, terwijl neorealisme het oorzakelijk verband legt in het anarchistische internationale systeem (Brown, 2005: 92). In deze paragraaf wordt getracht de merites van deze categorisering te onderzoeken door de geschriften van Morgenthau en Waltz te vergelijken en te contrasteren.
Morgenthau’s uitleg beperkt zich voornamelijk, maar niet uitsluitend, tot het eerste beeld dat hij baseert op een vaststaande en universalistische weergave van de menselijke natuur. Het eerste principe van het politiek realisme maakt dit duidelijk: “de politiek wordt, net als de maatschappij in het algemeen, beheerst door objectieve wetten die hun wortels hebben in de menselijke natuur” (Morgenthau, 1956: 4). Volgens Morgenthau is de strijd om de macht op internationaal niveau grotendeels het resultaat van animus dominandi, de drang van de ‘politieke man’ om anderen te domineren, een concept dat beïnvloed is door Nietzsches metafysica over de ‘wil tot macht’ (Peterson, 1999: 100-101). Morgenthau gaat echter verder dan de menselijke natuur en begeeft zich op het tweede analyseniveau. Hij beschouwt de staat als een collectieve weerspiegeling van de machtswellust van de politieke mens en de eenheid die zijn impulsen op het internationale toneel ten uitvoer brengt. De staat is dus het referentiële object van Morgenthau’s theorie en de agent die macht nastreeft in internationale aangelegenheden, wat Morgenthau’s afhankelijkheid van het eenheidsniveau onderstreept. Het derde beeld is ook aanwezig in Morgenthau’s uiteenzetting over de strijd om de macht. Anarchie is niet de diepere oorzaak van machtsstrijd, maar een vitale permissieve kracht. De afwezigheid van een wereldbestuur betekent dat er geen beperkingen zijn aan de fundamentele verlangens van de mens, die tot uiting komen in het gedrag van de staat, om anderen te domineren (Shimko, 1992: 290-293). In een hiërarchische orde zou het streven naar macht echter worden afgeschaft omdat de animus dominandi zou worden ingeperkt door een wereldwijde leviathan (Morgenthau, 1956: 477). Het aangeboren verlangen van de mens om anderen te domineren, dat de drijvende kracht is achter het gedrag van staten, kan dus alleen plaatsvinden zolang het internationale systeem anarchistisch blijft. Door dit verhaal verbindt Morgenthau ook op welsprekende wijze alle drie de analyseniveaus met elkaar.
Kenneth Waltz beschouwt Morgenthau echter als een eerste-beeld-theoreticus en bekritiseert zijn benadering op drie punten. Ten eerste is Morgenthau’s beschrijving van de menselijke natuur volledig hypothetisch, omdat we niet empirisch kunnen nagaan wat de ware menselijke natuur is. Dit maakt het op zijn beurt onmogelijk om de geldigheid van zijn stelling te beoordelen (Waltz, 1959: 166). Ten tweede is Morgenthau’s essentialistische opvatting van de menselijke natuur problematisch, omdat een constante de variatie niet kan verklaren. Om Waltz te parafraseren: als de menselijke natuur de oorzaak was van de oorlog in 1914, dan was zij evenzeer de oorzaak van de vrede in 1910 (Waltz, 1959: 28). Ten derde beschuldigt Waltz Morgenthau van reductionisme omdat deze laatste probeert het geheel te verklaren door de som van zijn delen. Reductionisme slaagt er niet in te verklaren waarom de patronen van de internationale politiek voortdurend terugkeren, ook al veranderen de actoren en hun karakter voortdurend (Waltz, 1979: 65, 74).
Om de tekortkomingen in Morgenthau’s werk te ondervangen, probeert Waltz de oorzakelijkheid op het systemische niveau te plaatsen. Waltz beweert namelijk dat het anarchistische internationale systeem onvermijdelijk leidt tot de logica van zelfhulp en machtspolitiek. Volgens Waltz (1979: 87) volgen staten die om macht strijden eenvoudigweg de dictaten van het internationale systeem om te overleven in een internationale orde waarin er geen mondiale leviathan is die hen bescherming biedt. Met deze verklaring probeert Waltz zich te beperken tot het systemische niveau en ‘reductionisme’ te vermijden. Waltz faalt echter met deze poging, omdat zijn theorie afhankelijk is van het eenheidsniveau om te kunnen functioneren. Zoals Richard Ashley en Alexander Wendt hebben opgemerkt, veronderstelt het Waltziaans structuralisme voorkeuren van staten. Internationale anarchie kan staten onmogelijk aanzetten tot machtsstrijd als zij geen ambities delen (Guzzini, 1998: 129). Waltz is zich blijkbaar terdege bewust van dit punt en grijpt in op het tweede analyseniveau door aan te nemen dat staten overlevingsstrategieën nastreven, om zijn theorie te operationaliseren (Waltz, 1979: 91). Deze motivationele wens alleen kan echter geen machtsconcurrentie voortbrengen. Randall Schweller debatteert overtuigend dat in een anarchistisch systeem waar alle staten primair doel overleving is, de eenheden geen aansporing zouden hebben om macht bij allen na te streven aangezien dat zou riskeren hun hoofddoel te ondermijnen: overleving. In de woorden van Schweller: Waltz construeert “een wereld van allemaal politieagenten en geen rovers” en moet daarom verdere ingrepen doen op het niveau van de eenheden en revisionistische doelen in zijn analyse inbrengen om machtsconcurrentie op gang te brengen (Schweller, 1996: 91-92). Reductionisme lijkt dus onvermijdelijk, zelfs voor Waltz.
Zoals uit dit hoofdstuk is gebleken, wijst Morgenthau de diepere oorzaken van machtsstrijd toe aan het eerste beeld, terwijl Waltz deze toeschrijft aan het derde beeld. Beide geleerden maken echter ook gebruik van andere niveaus van analyse. Zonder zowel systemische verklaringen als verklaringen op eenheidsniveau te integreren zouden noch Morgenthau noch Waltz kunnen verklaren waarom staten macht nastreven. Het verschil tussen de twee ligt in het feit dat Morgenthau’s ‘bottom-up benadering’ de menselijke natuur als uitgangspunt neemt en opklimt naar hogere analyseniveaus, terwijl Waltz ’top-down benadering’ begint bij het derde beeld en langzaam naar beneden gaat naar het eenheidsniveau, zonder ooit het individuele niveau te bereiken. In tegenstelling tot de gangbare opvatting kan het klassieke realisme van Morgenthau dus niet worden gezien als een strikte theorie van het eerste beeld en is het neorealisme van Waltz geen zuiver systemische theorie.
De kritische en normatieve dimensie van machtspolitiek
Er zijn verschillende meningen over de rol die normatieve en kritische analyse spelen in het klassieke en neorealisme. Sommigen beweren dat beide stromingen van het realisme deze dimensie van de politiek over het hoofd zien (Burchill, 2001: 99), anderen stellen dat dit aspect van theorievorming alleen in het klassieke realisme naar voren komt (Lebow, 2007: 53), terwijl een derde stroming beweert dat alle soorten realisten worden gedreven door een normatieve en kritische agenda (Sorensen en Jackson, 2007: 77). In deze paragraaf wordt getracht enige helderheid te verschaffen in deze belangrijke kwestie.
De kritische en normatieve analyse komt tot uiting in het werk van Morgenthau. In navolging van Hannah Arendt maakt Morgenthau een onderscheid tussen de vita contemplativa en de vita activa, waarbij het eerste begrip overeenkomt met waarheid en het tweede met macht. In Morgenthau’s wereld staan de twee sferen op gespannen voet met elkaar omdat ze op verschillende doelen gericht zijn. Terwijl de waarheid probeert de macht te ontmaskeren voor wat ze werkelijk is, om zo ruimte te scheppen voor normatieve en kritische betwistingen van de status-quo, probeert de macht zichzelf te verhullen en zich voor te doen als de drager van waarheid en gerechtigheid, in de hoop de bestaande orde te kunnen handhaven. Morgenthau stelt dat het de taak van de geleerde is om de waarheid te spreken tegen de macht en haar te ontmaskeren voor wat ze in werkelijkheid is (Morgenthau, 1970: 14-15). Dit is de taak die Morgenthau op zich neemt wanneer hij het rationele liberalisme meedogenloos aanvalt omdat het kritiekloos overheersingsrelaties aanvaardt onder het mom van ‘rationaliteit’ en ‘harmonie van belangen’ (Williams, 2005: 96). Rationeel liberalisme versterkt dan alleen maar de status-quo, wat volgens Morgenthau in strijd is met het doel van de politieke wetenschap als discipline die erop gericht is macht te ontregelen en verandering te bewerkstelligen (Cozette, 2008: 8).
Morgenthau’s benadering in Waarheid en macht is ook volledig in overeenstemming met zijn belangrijkste principe: “belang gedefinieerd als macht”. Dit komt omdat Morgenthau een extreem brede opvatting heeft van macht, zoals al is aangetoond, maar ook een bijna grenzeloze definitie van het nationale belang. Dit blijkt uit de volgende passage uit Politics Among Nations: “De doelen die naties zouden kunnen nastreven in hun buitenlands beleid kunnen het hele gamma omvatten van doelstellingen die een natie ooit heeft nagestreefd of mogelijk zou kunnen nastreven” (Morgenthau, 1965: 8-9). In navolging van Weber stelt Morgenthau dus dat voorzichtig en ethisch gedrag deel kan uitmaken van de staatsdoelstelling. Een goed buitenlands beleid “beantwoordt immers zowel aan het morele voorschrift van voorzichtigheid als aan de politieke eis van succes” (Morgenthau, 1965: 7). Toch erkent Morgenthau duidelijk dat staten ervoor kunnen kiezen om niet op een dergelijke manier te handelen omdat morele principes niet dienen als effectieve politieke beperkingen (Williams, 2005: 187).
Ondanks het feit dat Waltz op zijn minst sinds de jaren zeventig de waarheid heeft gesproken over de Amerikaanse macht, is zijn theoretische werk droog van kritisch en normatief engagement (Halliday et. al., 1998: 373). Waltz’ gebrek aan belangstelling voor normatieve en kritische analyse komt echter niet voort uit de overtuiging dat theorieën uitsluitend moeten verklaren zoals men zou verwachten (Waltz 1979: 6). Er moeten dus andere verklaringen zijn voor Waltz’ antipathie tegenover kritische en normatieve theorievorming; hier volgen twee plausibele verklaringen. Ten eerste beweert Waltz’ theorie dat structuur het gedrag van de eenheden binnen die structuur bepaalt. Bijgevolg zijn alleen structurele veranderingen in staat om de internationale resultaten van de wereldpolitiek te beïnvloeden (Waltz, 1979: 108). In de wereld van Waltz is er dus weinig ruimte voor “agency” en het zou overbodig zijn om voorschriften op te stellen wanneer het systemische factoren zijn die uiteindelijk het gedrag van staten bepalen. Waltz staat open voor het vooruitzicht van verandering in de structuur van het internationale systeem, maar beschouwt dit als een enorme uitdaging, waarvan het onwaarschijnlijk is dat deze op korte termijn zal plaatsvinden (Waltz, 1986: 329). Ten tweede schreef Waltz zijn boek tijdens het hoogtepunt van de Koude Oorlog, die werd gekenmerkt door bipolariteit tussen de twee grootmachten van die tijd, de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie. Aangezien Waltz (1964: 881-909) beweert dat de bipolaire machtsverdeling de meest stabiele en vreedzame vorm van internationale orde is, was hij minachtend over de status-quo en had hij dus geen reden om deze aan te vechten. Deze twee verklaringen zouden Waltz desinteresse in kritische en normatieve analyse kunnen verklaren.
Dit laatste thema heeft een scherpe scheiding aangetoond tussen Morgenthau’s en Walt’s geschriften. Terwijl de eerste zich openlijk met kritische en normatieve analyse bezighouden, gaat de laatste hier helemaal niet op in. Als we alleen naar de geschriften van Morgenthau en Waltz kijken, lijkt de bewering van Richard Ned Lebow te kloppen: alleen het klassieke realisme houdt zich bezig met de normatieve en kritische dimensie van de politiek.
Conclusie
Dit essay heeft het klassieke realisme van Hans Morgenthau vergeleken met het neorealisme van Kenneth Waltz. Het heeft ook de conventionele wijsheid over wat realisme als denkschool verondersteld wordt te omvatten onderzocht en in twijfel getrokken en vraagtekens geplaatst bij sommige van de overeenkomsten en verschillen die verondersteld worden te bestaan tussen het klassieke en het neorealisme. Dit essay moet daarom worden gezien als een bijdrage aan het steeds verfijndere engagement met het realisme in de IR (Williams, 2007: 5).
In het eerste deel van dit werk werd de orthodoxe opvatting gepresenteerd dat het realisme: staatscentrisch, materialistisch, pessimistisch en empirisch is. In de conventionele literatuur wordt ook beweerd dat het klassiek realisme de oorzakelijkheid in de menselijke natuur plaatst, onderscheid maakt tussen status-quo machten en revisionistische staten, het belang van staatsmanschap benadrukt en gelooft in een subjectieve sociale wetenschap; in deze aspecten verschilt het van het neorealisme. In het tweede deel werd de definitie van macht van Waltz en Morgenthau onderzocht; terwijl de eerste het begrip in grotendeels materiële termen opvatte, achtte de laatste immateriële factoren belangrijker. Morgenthau’s opvatting van macht is dus een anomalie ten opzichte van de orthodoxe opvatting. In het derde deel worden de analyseniveaus in het werk van Morgenthau en Waltz vergeleken. Morgenthau’s streven naar macht wortelt vooral in de menselijke natuur, terwijl Waltz de internationale anarchie benadrukt. Zoals echter is aangetoond, maken beide geleerden in hun theorieën gebruik van verklaringen op structuur- en eenheidsniveau. De binaire tegenstelling tussen klassiek realisme en neorealisme in termen van analyseniveau, zoals gepresenteerd in de deep L literatuur, is daarom onjuist. In het vierde en laatste deel werden de normatieve en kritische aspecten van Morgenthau’s en Waltz’ geschriften tegenover elkaar gezet. Hoewel beide geleerden zich hoofdzakelijk bezighouden met het construeren van een verklarende theorie, heeft Waltz wel degelijk kritische en normatieve elementen in zijn theorie opgenomen. Morgenthau’s concept van “de waarheid spreken tegen de macht” laat dit punt duidelijk zien. Waltz was echter terughoudend in het maken van normatieve en kritische analyses. Hiervoor werden twee verklaringen gegeven. Ten eerste laat zijn theorie weinig ruimte voor agency waardoor beleidsvoorschriften overbodig zijn. Ten tweede was hij veracht met de ‘stabiele en vreedzame’ bipolaire wereld tijdens de Koude Oorlog en had hij daarom geen reden om deze ter discussie te stellen. Commentatoren die beweren dat kritische en normatieve overwegingen in het realisme ontbreken, kunnen dus gelijk hebben wat Waltz betreft, maar niet wat Morgenthau betreft.
Dit essay heeft de problemen aangetoond van pogingen om Waltz’ en vooral Morgenthau’s ideeën in te passen in vooraf gedefinieerde labels als ‘realisme’ of ‘klassiek realisme’ en ‘neorealisme’. Het argument is niet dat er binnen het realisme geen gemeenschappelijke kern bestaat, maar veeleer dat de indeling van de voorstanders ervan in verschillende etiketten ons uiteindelijk heel weinig zegt over hun theorieën en in sommige gevallen zelfs een volledig verkeerd beeld kan geven van hun standpunten, zoals dit essay heeft aangetoond. Het beperken van mensen tot een etiket vermindert de complexiteit, de breedte en de rijkdom van het denken van de geleerden en laat ons achter met een arbitrair, steriel en simplistisch begrip van hun werk. Deze benadering is helaas wijdverbreid in de internationale betrekkingen en academici die het fundamenteel oneens zijn over de essentie van de internationale politiek worden willekeurig op één hoop gegooid met een denkrichting die zij zelf misschien niet eens onderschrijven. Ken Booth (2008: 510-526) heeft onlangs een betere manier voorgesteld om de bijdragen aan het vakgebied van de internationale politiek te beoordelen. Hij pleit voor een verschuiving van het labelen van mensen naar het labelen van ideeën. Een verschuiving naar het labelen van ideeën zou niet alleen recht doen aan de belangrijkste bijdragen die aan ons vakgebied zijn geleverd, maar kan ook leiden tot een nuchterder en holistischer begrip van internationale politiek in het verlengde daarvan.
Bibliografie
Booth, K. (2008) ‘Navigating the ‘Absolute Novum’: John H. Herz’ Politiek Realisme en Politiek Idealisme’. International Relations, 22, pp. 510-526.
Brown, C. with Ainley, K. (2005) Understanding International Relations. Londen: Palgrave.
Burchill, S. et. al., (2001) Theories of International Relations. New York: Palgrave.
Buzan, B. (1997) ‘De tijdloze wijsheid van het realisme?’. In Internationale Theorie: Positivism and Beyond, geredigeerd door Steve Smith, Ken Booth en Marysia Zalewski, pp. 47-65. Londen: Cambridge University Press.
Cozette, M. (2008) ‘Reclaiming the Critical Dimension of Realism: Hans J. Morgenthau on the Ethics of Scholarship’. Review of International Studies, 34, pp. 5-27.
Frankel, B. (1996) Realism: Restatements and Renewal. Verenigde Staten: Routledge.
Guzzini, S. (1998) Realism in International Relations and International Political Economy: The Continuing Story of a Death Foretold. Londen: Taylor & Francis.
Halliday, F. et. al., (1998) ‘Interview with Ken Waltz’. Review of International Studies, 24, pp. 371-386.
Hobson, J. (2000) The State and International Relations. Londen: Cambridge University Press.
Jackson, R. en Sorensen, G. (2007) Introduction to International Relations: Theories and Approaches. New York: Oxford University Press.
Lebow, R. (2001) ‘Classical Realism’. In International Relations Theories: Discipline and Diversity, geredigeerd door Tim Dunne, Milja Kurki en Steve Smith, pp. 52-70. New York: Oxford University Press.
Maliniak et. al., (2007) The View from the Ivory Tower: TRIP Survey of International Relations Faculty in the United States and Canada. Virginia: The College of William and Mary Williamsburg.
Mearsheimer, J. (1995) ‘A Realist Reply’. International Security, 20, pp. 82-93.
Mearsheimer, J. (2001) The Tragedy of Great Power Politics. New York: Norton.
Morgenthau, H. (1956a) Politics Among Nations. New York: Alfred A. Knopf.
Morgenthau, H. (1965b) Politics Among Nations. New York: Alfred A. Knopf.
Morgenthau, H. (1970) Truth and Power: Essays of a Decade, 1960-1970. New York: Praeger.
Peterson, U. (1999) ‘Breathing Nietzsche’s Air: New Reflections on Morgenthau’s Concept of Power and Human Nature’. Alternatives, 24, pp. 83-113.
Schweller, R. (1996) ‘Neorealism’s Status-Quo Bias: What Security Dilemma?’. Security Studies, 5, pp. 90 – 121.
Shimko, K. (1992) ‘Realism, Neorealism, and American Liberalism’. The Review of Politics, 54, pp. 281-301.
Waltz, K. (1959) Man, the State, and War: A Theoretical Analysis. New York: Columbia University Press.
Waltz, K. (1979) Theory of International Politics. Verenigde Staten: McGraw-Hill.
Williams, M. (2005) The Realist Tradition and the Limits of International Relations. United Kingdom: Cambridge University Press.
Williams, M. (2007) Realism Reconsidered: The Legacy of Hans Morgenthau in International Relations. New York: Oxford University Press.
—
Written by: Arash Heydarian Pashakhanlou
Written at: Aberystwyth University
Written for: Simona Rentea
Date written: 2009 (revised September 2010)
Further Reading on E-International Relations
- An Outdated Debate? Neorealism’s Limitations and the Wisdom of Classical Realism
- A Moral Vindication of Morgenthau’s Classical Realism
- An Ethical Dilemma: How Classical Realism Conceives Human Nature
- Classical Realism and Human Nature: An Alternative Reading
- Cosmopolitanism and Classical Realism as Morally Defensible Theories
- Morgenthau’s Utilitarian Version of Realism