Lupus anticoagulantia (LA) worden geclassificeerd als antifosfolipide antistoffen (APA), hoewel ze in feite gericht zijn tegen fosfolipide-bindende eiwitten, in het bijzonder, β2 glycoproteïne I en prothrombine. De aanwezigheid van persisterende LA heeft een grotere associatie met trombose, zwangerschapsmorbiditeit en recidief dan de criteria antilichamen die in solid-phase assays worden opgespoord (aCL & aβ2GPI). LA zijn een heterogene groep auto-antilichamen die worden opgespoord door gevolgtrekking uit hun gedrag in fosfolipide-afhankelijke stollingstests nadat andere mogelijke oorzaken van verhoogde stollingstijden zijn uitgesloten. Voor de opsporing van LA worden screening-, confirmatie- en mengtesten gebruikt.
Screeningtesten maken gewoonlijk gebruik van verdunde fosfolipide om het in vitro antistollingseffect van LA te accentueren, dat, indien aanwezig, de stollingstijd zal verlengen. Screeningstests kunnen om andere redenen dan LA worden verlengd (d.w.z. factordeficiënties, antistollingstherapie), zodat alle verhoogde screeningstests een vervolganalyse krijgen om de aard van een eventuele afwijking te helpen bepalen. De bevestigingstest houdt over het algemeen in dat de screeningstest op identieke wijze wordt uitgevoerd, behalve dat de fosfolipidenconcentratie duidelijk wordt verhoogd. Dit heeft tot gevolg dat de LA gedeeltelijk of volledig wordt overweldigd en leidt dus tot een kortere stollingstijd dan bij de screeningstest, waardoor de fosfolipide-afhankelijkheid wordt aangetoond. De stollingstijden worden omgezet in verhoudingen om problemen in verband met de analytische variabiliteit te ondervangen. Correctie van de screen ratio door de confirm ratio met ≥10% wordt beschouwd als consistent met de aanwezigheid van een LA, op voorwaarde dat andere oorzaken van verhoogde stollingstijden uitgesloten zijn. De diagnostische specificiteit wordt verbeterd door de screen en de confirmatietest uit te voeren op 1:1 mengsels van test en normaal plasma om remming aan te tonen en interferenties te verminderen, hoewel het onvermijdelijke verdunningseffect dit aspect van de analyse in gevaar kan brengen.
Antibody heterogeniteit en reagens variabiliteit maken het gebruik van tenminste twee assays, van verschillend analytisch principe, noodzakelijk om acceptabele detectiepercentages te bereiken. De eerstelijns assays zijn verdunde Russell’s viper venom time (dRVVT) en LA-responsieve APTT, een combinatie die de meeste klinisch significante antilichamen zal detecteren. Onze laboratoria gebruiken hiervoor een verdunde APTT (dAPTT), waarbij gebruik wordt gemaakt van een silica-activator en een lage concentratie fosfolipide die bestaat uit een samenstelling van fosfolipidetypen die LA-responsief is. Bij de bevestigingstest wordt geconcentreerd fosfolipide toegevoegd dat van bloedplaatjes afkomstig is. Bij de dRVVT-analyse wordt gebruik gemaakt van een verdunde FX-activator uit het gif van de adder van Russell (Daboia russellii), een lage concentratie fosfolipide bestaande uit een samenstelling van fosfolipidetypen die reageert op LA, en calciumionen. De bevestigingstest omvat een identiek reagens, behalve dat hetzelfde fosfolipidenpreparaat in een hogere concentratie wordt gebruikt. Alle verhoogde dAPTT & dRVVT screen ratio’s worden gereflecteerd voor de confirm test, en de screen en confirm mengtesten, en worden gerapporteerd met interpretatief commentaar. Patiënten met LA kunnen postitief zijn in één of beide dAPTT & dRVVT-testverhoudingen.