Niets is goed of slecht, maar denken maakt het zo
Hamlet:
Wat hebben jullie, mijn goede vrienden, verdiend door toedoen van
Het lot, dat zij jullie hierheen in de gevangenis stuurt?
Guildenstern:
Gevangenis, mijn heer?amlet:
Denemarken is een gevangenis.
Rosencrantz:
Dan is de wereld één.
Hamlet:
Een goede, waarin er veel grenzen zijn, afdelingen, en
geulen, Denemarken is een van de ergste.oos Crantz:
Dat denken wij niet, mijn heer.
Hamlet:
Waarom is het dan niets voor u; want er is niets goeds of slechts, maar denken maakt het zo. Voor mij is het een gevangenis.
Wat Rosencrantz en Guildenstern-twee van Hamlet’s kennissen van de universiteit naar Denemarken brengt, is niet Vrouwe Fortuin, maar, zoals Hamlet vermoedt, Koning Claudius. Claudius maakt zich zorgen over Hamlets schijnbare afleiding, omdat hij denkt dat die een bedreiging voor de staat en voor de koning zelf kan zijn. Claudius dwingt Rosencrantz en Guildenstern, die niet al te snugger zijn, als spionnen in dienst te treden, in de hoop dat zij de prins kunnen verleiden de ware oorzaak van zijn “onhebbelijkheid” te onthullen. Wanneer Hamlet Denemarken een gevangenis noemt, is de metafoor dan ook juist. Hij is mentaal en fysiek opgesloten door de blik van de koning en zijn agenten, en hij voelt zich gevangen in de algemene degradatie van het hof – “Er is iets verrot in de staat Denemarken,” zoals Marcellus had gezegd. Hamlet is een gevangene van zijn eigen denken, en van zijn wetenschap dat zijn stiefvader een broedermoordenaar is en zijn moeder incestueus. Als hij zegt dat “er niets goeds of slechts is, maar dat het denken het zo maakt”, geeft hij niet zozeer toe aan ethisch relativisme als wel aan de wens van gelukzalige onwetendheid. Impliciet veroordeelt hij ook de naïviteit van de nieuwe ja-knikkers van de koning.