Paul Leroy Robeson werd geboren op 9 april 1898 in Princeton, New Jersey. Hij was de jongste zoon van vijf kinderen, geboren uit de Presbyteriaanse predikant dominee William Drew Robeson (1845-1918) en de voormalige onderwijzeres Maria Louisa Bustill Robeson (1853-1904). Hij was de kleinzoon van slaven en de zoon van een predikant die aan de slavernij ontsnapte en een van de beroemdste en meest talentvolle alumni van Rutgers University werd.
In 1915 kreeg Robeson een vierjarige academische studiebeurs voor Rutgers University. Hij werd opgenomen in de Phi Beta Kappa Society en de Rutgers Cap And Skull Honor Society. Hij was valedictorian van zijn afstudeer klas in 1919. Rutgers kende Robeson in 1932 de eredoctoraat Master of Arts toe en op zijn 75ste verjaardag in 1973 een eredoctoraat in de Humane Letteren.
Naast zijn academische prestaties had Robeson een uitstekende atletische carrière als de eerste zwarte voetballer aan de universiteit die 15 varsity letters won in honkbal, voetbal, basketbal en track and field. Ondanks openlijk racisme en geweld van zijn teamgenoten werd hij tweemaal in het All American Football Team opgenomen. In 1995 werd hij postuum opgenomen in de College Football Hall of Fame.
In 1923 behaalde Robeson een graad in de rechten aan de Columbia Law School. Daar ontmoette hij zijn vrouw Eslanda Cordoza Goode, de eerste zwarte vrouw aan het hoofd van een pathologisch laboratorium. Robeson nam na zijn afstuderen een baan aan bij een advocatenkantoor, maar verliet het kantoor en de advocatenpraktijk toen een blanke secretaresse weigerde dictaat van hem aan te nemen. Hij besloot zijn artistieke talenten in theater en muziek te gebruiken om de Afrikaanse en Afro-Amerikaanse geschiedenis en cultuur te promoten.
Wat volgde was een briljante carrière als acteur en concertzanger die bijna vier decennia overspande. Robeson maakte zijn concertdebuut in 1925 met een zeer succesvol programma van zwarte muziek. Daarna boekte hij successen in Show Boat, Porgy and Bess en Othello, die door sommige critici werd geprezen als de grootste interpretatie van het stuk. Tussen de jaren twintig en begin jaren veertig speelde hij in 13 films, maar hij besloot te stoppen met het maken van films totdat er betere kansen waren voor zwarten.
Paul Robeson gebruikte zijn diepe baritonstem om zwarte spirituals te promoten, om de culturen met andere landen te delen en om de sociale bewegingen van zijn tijd te steunen. Hij zong voor vrede en gerechtigheid in 25 talen in de Verenigde Staten, Afrika, Azië, Europa en de Sovjet-Unie.
Robeson werd bekend als een wereldburger, die zich net zo op zijn gemak voelde bij de mensen in Moskou en Nairobi als bij de mensen in Harlem. Waar hij ook reisde, Robeson kwam op voor de zaak van de gewone man. Onder zijn vrienden rekende hij de toekomstige Afrikaanse leider Jomo Kenyatta, de Indiër Nehru, de anarchiste Emma Goldman en de schrijvers James Joyce en Ernest Hemingway.
Tijdens de McCarthy-periode in de jaren vijftig werd alles in het werk gesteld om Paul Robeson het zwijgen op te leggen en in diskrediet te brengen vanwege zijn politieke opvattingen en toewijding aan burgerrechten. In 1958 begon hij aan een succesvolle tournee van drie jaar door Europa en Australië. Helaas maakte ziekte in 1961 een einde aan zijn professionele carrière. Hij leefde de rest van zijn leven als privé-burger in het huis van zijn zuster in Philadelphia. Hij stierf op 23 januari 1976 op 77-jarige leeftijd.
Voor zijn standvastige inzet voor zijn sociale geweten werd Paul Robeson – activist, geleerde, artiest, atleet – van het middelpunt van Amerika’s culturele toneel naar de coulissen gerangeerd. Een generatie lang werd zijn nagedachtenis verduisterd en werden zijn prestaties vergeten, maar de honderdste verjaardag van zijn geboorte in 1898 heeft een nieuw debat op gang gebracht over zijn plaats in onze geschiedenis. De schijnwerper die opnieuw op deze Rutgers alumnus schijnt, belicht een rijke erfenis – een man van felle waardigheid die streefde tegen immense tegenspoed.