Self-Strengthening Movement, beweging (1861-95) waarin de Qing-dynastie (1644-1911/12) van China westerse methoden en technologie introduceerde in een poging het Chinese militaire, diplomatieke, fiscale, en onderwijsbeleid te vernieuwen.
De Zelfversterkende Beweging werd gelanceerd door drie gouverneurs-generaal -Zeng Guofan, Li Hongzhang, en Zuo Zongtang- die probeerden de Qing-macht te consolideren door Westerse technologie in te voeren. De beweging werd gestimuleerd door de militaire training en technieken die de westerlingen hadden laten zien tijdens hun samenwerking met de Qing bij het beëindigen van de Taiping-opstand (1850-64) en werd gesteund door prins Gong in Peking. De ideologische voorvechter van de beweging was Feng Guifen, die China aanspoorde om “de superieure technieken van de barbaren te gebruiken om de barbaren onder controle te houden” en voorstelde om de adel een sterkere leiding dan voorheen te geven in het lokale bestuur. De voorstanders van de Zelfversterkende Beweging hadden elke institutionele of ideologische verandering als overbodig beschouwd. Maar na 1885 begonnen sommige lagere ambtenaren en comprador-intellectuelen de nadruk te leggen op institutionele hervormingen en de opening van een parlement en op economische in plaats van militaire zaken met het oog op zelfversterking.
Hoewel er enkele opmerkelijke vorderingen werden gemaakt, met name in de militaire sector, was het algehele succes van de Zelfversterkende Beweging beperkt. Dit was gedeeltelijk te wijten aan administratieve tekortkomingen en financiële beperkingen en aan onverenigbaarheden tussen de Chinese traditie en westerse methoden en technologie.