“The Windhover” is een sonnet van Gerard Manley Hopkins (1844-1889). Het werd geschreven op 30 mei 1877, maar pas in 1918 gepubliceerd, toen het werd opgenomen als onderdeel van de bundel Poems of Gerard Manley Hopkins. Hopkins droeg het gedicht op “aan Christus onze Heer”.
Ik ving vanochtend de minion van de ochtend, koning-
dom van de dauphin van het daglicht, dappere, door de dageraad getrokken valk, in zijn rijdende
Op het glooiende niveau onder hem gestage lucht, en schrijdend
Hoog daar, hoe hij op de teugel van een wiegende vleugel rende
In zijn extase! Toen weg, weg op schommeling,
Zoals de hiel van een schaats glad veegt op een boegbocht: de slinger en het glijden
weerde de grote wind. Mijn hart ondergedoken
Geraakt voor een vogel, – het bereiken van, het meesterschap over het ding!
Schitterende schoonheid en dapperheid en daad, oh, lucht, trots, pluim, hier
Bukken! EN het vuur dat dan van u breekt, een miljard
Tijden verteld lieflijker, gevaarlijker, o mijn chevalier!
Geen wonder van: shéer plód doet sillion neerploegen
Schijn, en blauwbleke sintels, ach mijn liefste,
Vallen, galmen zich, en verbrijzelen goud-vermiljoen.
“Windhover” is een andere naam voor de gewone torenvalk (Falco tinnunculus). De naam verwijst naar het vermogen van de vogel om in de lucht te zweven tijdens de jacht op een prooi. In het gedicht bewondert de verteller de vogel terwijl hij in de lucht zweeft, suggererend dat hij de wind beheerst zoals een man een paard beheerst. Dan duikt de vogel plotseling naar beneden en “weerstaat de grote wind”. De vogel kan worden gezien als een metafoor voor Christus of voor goddelijke openbaringen.
Hopkins noemde “The Windhover” “the best thing ever wrote”. Het komt vaak voor in bloemlezingen en heeft zich voor vele interpretaties geleend.