Totally History

In John 4, Jesus makes many Samarians into believers and also heals a man’s son who is near death.

“Luke John Acts”
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
21

” All the Books in the Bible “

Living Water

John 4 begins with Jesus travelling through Samaria on His way to Galilee. In the Samaritan town of Sychar, Jesus sits to rest beside a well. His disciples go looking for food. Jesus requests a drink from a woman at a well. Zij is verbaasd over het verzoek, omdat Joden en Samaritanen niet met elkaar overweg kunnen. Jezus zegt dat als zij Zijn identiteit kende, zij Hem om iets te drinken zou vragen en dat Hij haar levend water zou geven. Zij vraagt Hem naar dit levende water, en Hij antwoordt dat wie gewoon water drinkt, uiteindelijk weer dorst zal krijgen, maar dat wie Zijn levende water drinkt, nooit meer dorst zal krijgen.

Ze vraagt om wat van Zijn levende water en Hij zegt haar dat ze haar man moet halen. Als ze Hem vertelt dat ze geen man heeft, zegt Jezus dat Hij dat weet. Hij zegt ook dat Hij weet dat zij vijf keer getrouwd is geweest en dat zij momenteel samenwoont met een ander. De vrouw gelooft dat Jezus een profeet is, maar zij wijst erop dat Joden en Samaritanen verschillende godsdiensten belijden. Jezus zegt dat de tijd gekomen is dat alle mensen, ongeacht hun godsdienst, de ene God in geest aanbidden. Zij vertelt Hem dat zij weet dat de Messias komt, en Hij openbaart dat Hij het is.

De vrouw rent terug naar de stad en vertelt de mensen daar dat ze een man heeft ontmoet die alles van haar wist en dat ze gelooft dat Hij de Christus is. Veel Samaritanen geloven dat Jezus de Christus is op grond van het bewijs dat de vrouw hen heeft gegeven. Ze smeken Jezus niet weg te gaan, dus blijft Hij, en nog veel meer mensen komen in Hem geloven.

Jezus vertrekt twee dagen later naar Galilea. Een koninklijk ambtenaar komt naar Jezus en vraagt Hem naar Kapernaüm te komen om zijn zoon, die op sterven na dood is, te genezen. Jezus zegt hem naar huis terug te keren en dat zijn zoon zal leven. De ambtenaar gelooft Jezus en gaat naar huis, waar hij verneemt dat zijn zoon genezen is. De ambtenaar en zijn hele huisgezin geloven nu in Jezus.

“Vorig hoofdstukVolgende hoofdstuk”

John Chapter 4 (King James Version)

1 Toen dan de Here wist, hoe de Farizeeën gehoord hadden, dat Jezus meer discipelen gemaakt en gedoopt had dan Johannes,

2 (hoewel Jezus zelf niet doopte, maar zijn discipelen,)

3 verliet Hij Judea, en vertrok weder naar Galilea.

4 En hij moest door Samaria gaan.

5 Dan kwam hij aan een stad van Samaria, die Sychar genoemd wordt, nabij het stuk grond, dat Jakob aan zijn zoon Jozef gegeven had.

6 Jakobs put nu was daar. Jezus dan, vermoeid zijnde van zijn reis, zat alzo aan den put; en het was omtrent het zesde uur.

7 Daar kwam een vrouw van Samaria om water te putten: Jezus zeide tot haar: Geef mij te drinken.

8 (Want zijn discipelen waren weggegaan naar de stad om spijze te kopen.)

9 Toen zeide de vrouw van Samaria tot hem: Hoe komt het, dat gij, een Jood zijnde, mij te drinken vraagt, die een vrouw van Samaria ben? want de Joden hebben geen omgang met de Samaritanen.

10 Jezus antwoordde en zeide tot haar: Indien gij de gave Gods kende, en wie het is, die tot u zegt: Geef mij te drinken, gij zoudt Hem gevraagd hebben, en Hij zou u levend water gegeven hebben.

11 De vrouw zeide tot Hem: Heer, gij hebt niets om mee te putten, en de put is diep; van waar hebt gij dan dat levende water?

12 Zijt Gij groter dan onzen vader Jakob, die ons den put gegeven heeft, en er zelf uit gedronken heeft, en zijn kinderen, en zijn vee?

13 Jezus antwoordde en zeide tot haar: Wie van dit water drinkt, die zal weder dorsten:

14 Maar wie van het water drinkt, dat Ik hem geven zal, die zal nooit dorsten; maar het water, dat Ik hem geven zal, zal in hem zijn een bron van water, dat springt in het eeuwige leven.

15 De vrouw zeide tot hem: Heer, geef mij dit water, opdat ik niet dorst en hier niet kom om te putten.

16 Jezus zeide tot haar: Ga heen, roep uw man, en kom hierheen.

17 De vrouw antwoordde en zeide: Ik heb geen man. Jezus zeide tot haar: Gij hebt goed gezegd: Ik heb geen man.

18 Want gij hebt vijf mannen gehad, en hij, die gij nu hebt, is uw man niet; daarin hebt gij waarlijk gezegd.

19 De vrouw zeide tot hem: Heer, ik bemerk, dat gij een profeet zijt.

20 Onze vaderen aanbaden op deze berg, en gij zegt, dat te Jeruzalem de plaats is, waar de mensen moeten aanbidden.

21 Jezus zeide tot haar: Vrouw, geloof mij, de ure komt, dat gij noch op dezen berg, noch te Jeruzalem den Vader zult aanbidden.

22 Gij aanbidt, gij weet niet wat; wij weten, wat wij aanbidden; want de zaligheid is uit de Joden.

23 Maar de ure komt, en is nu, dat de ware aanbidders den Vader zullen aanbidden in Geest en in waarheid; want de Vader zoekt zulken, om Hem te aanbidden.

24 God is een Geest; en zij, die Hem aanbidden, moeten Hem aanbidden in Geest en in waarheid.

25 De vrouw zeide tot Hem: Ik weet, dat Messias komt, die Christus genaamd wordt; wanneer Hij gekomen is, zal Hij ons alles zeggen.

26 Jezus zeide tot haar: Ik, die tot u spreek, ben het.

27 En hierop kwamen zijn discipelen, en verwonderden zich, dat Hij met de vrouw sprak; nochtans zeide niemand: Wat zoekt Gij? of: Waarom spreekt gij met haar?

28 De vrouw dan verliet haar waterkruik, en ging haar weg in de stad, en zeide tot de mannen:

29 Komt, ziet een man, die mij alles gezegd heeft, wat ik ooit gedaan heb; is dit niet de Christus?

30 Toen gingen zij de stad uit, en kwamen tot hem.

31 Intussen baden zijn discipelen hem aan, zeggende: Meester, eet.

32 Maar hij zeide tot hen: Ik heb spijze te eten, waarvan gij niet weet.

33 Daarom zeiden de discipelen tot elkander: Heeft iemand hem te eten gebracht?

34 Jezus zeide tot hen: Mijn spijs is te doen de wil desgenen, die mij gezonden heeft, en zijn werk te voleinden.

35 Zegt gij niet: Er zijn nog vier maanden, en dan zal de oogst komen? Ziet, Ik zeg u: Hef uw ogen op, en zie naar de velden, want zij zijn reeds wit om te oogsten.

36 En wie oogst, ontvangt loon, en verzamelt vrucht tot het eeuwige leven; opdat beiden, die zaaien, en die oogsten, zich te zamen verblijden.

37 En hierin is dat gezegde waar: De een zaait, en de ander oogst.

38 Ik heb u gezonden om te oogsten, wat gij niet geoogst hebt; andere mensen hebben geploeterd, en gij zijt in hun arbeid ingegaan.

39 En velen der Samaritanen uit die stad geloofden in hem om de uitspraak der vrouw, die getuigde: Hij heeft mij gezegd alles, wat ik gedaan heb.

40 Toen nu de Samaritanen tot hem gekomen waren, verzochten zij hem, dat hij bij hen zou blijven; en hij bleef daar twee dagen.

41 En velen geloofden om zijn woord;

42 En zeiden tot de vrouw: Nu geloven wij, niet om uw woord, want wij hebben hem zelf gehoord, en weten, dat deze waarlijk de Christus is, de Zaligmaker der wereld.

43 Na twee dagen nu vertrok hij van daar, en ging Galiléa binnen.

44 Want Jezus zelf getuigde, dat een profeet geen eer heeft in zijn eigen land.

45 Toen hij dan in Galiléa gekomen was, ontvingen de Galiléers hem, daar zij gezien hadden al hetgeen hij te Jeruzalem op het feest gedaan had; want zij gingen ook naar het feest.

46 Alzo kwam Jezus weder te Kana in Galiléa, waar hij het water wijn maakte. En er was een zeker edelman, wiens zoon ziek was te Kapernaüm.

47 Toen hij hoorde, dat Jezus uit Judea in Galilea gekomen was, ging hij tot hem, en verzocht hem, dat hij zou afkomen, en zijn zoon genezen; want hij was op het punt des doods.

48 Toen zeide Jezus tot hem: Tenzij gij tekenen en wonderen ziet, zult gij niet geloven.

49 De edelman zeide tot hem: Heer, kom af, eer mijn kind sterft.

50 Jezus zeide tot hem: Ga heen, uw zoon leeft. En de man geloofde het woord, dat Jezus tot hem gesproken had, en hij ging heen.

51 En toen hij nu afgedaald was, ontmoetten zijn dienaren hem, en zeiden tot hem: Uw zoon leeft.

52 Toen informeerde hij bij hen, hoe laat hij begon te veranderen. En zij zeiden tot hem: Gisteren op den zevenden ure heeft de koorts hem verlaten.

53 Alzo wist de vader, dat het op denzelfden ure was, in welken Jezus tot hem zeide: Uw zoon leeft; en hij geloofde zelf, en zijn gans huis.

54 Dit is wederom het tweede wonder, dat Jezus gedaan heeft, toen Hij uit Judea in Galilea gekomen was.

“Vorig HoofdstukVolgende Hoofdstuk”

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.