WaterconsumptieEdit
De hoeveelheid water varieert per persoon, omdat deze afhankelijk is van de conditie van de proefpersoon, de hoeveelheid lichaamsbeweging en van de omgevingstemperatuur en -vochtigheid. In de VS is de dagelijkse referentie-inname (ADH) voor water 3,7 liter per dag (l/dag) voor mannen ouder dan 18 jaar, en 2,7 l/dag voor vrouwen ouder dan 18 jaar, inclusief water in voedsel, dranken en drinkwater. De gangbare misvatting dat iedereen twee liter (68 ounces, of ongeveer acht glazen van 8 oz) water per dag zou moeten drinken, wordt niet ondersteund door wetenschappelijk onderzoek. Verschillende overzichten van alle wetenschappelijke literatuur over dit onderwerp, uitgevoerd in 2002 en 2008, konden geen solide wetenschappelijk bewijs vinden dat het drinken van acht glazen water per dag aanbeveelt. Mensen in warmere klimaten hebben bijvoorbeeld meer water nodig dan mensen in koelere klimaten. De dorst van een persoon is een betere richtlijn voor de hoeveelheid water die hij nodig heeft dan een specifiek, vast aantal. Een meer flexibele richtlijn is dat een normaal persoon 4 keer per dag moet plassen, en dat de urine een lichtgele kleur moet hebben.
Een constante toevoer is nodig om de vloeistoffen aan te vullen die verloren gaan door normale fysiologische activiteiten, zoals ademhaling, transpiratie en urineren. Voedsel draagt 0,5 tot 1 l/dag bij, en het metabolisme van eiwitten, vetten en koolhydraten produceert nog eens 0,25 tot 0,4 l/dag, wat betekent dat 2 tot 3 l/dag water voor mannen en 1 tot 2 l/dag water voor vrouwen als vloeistof moet worden geconsumeerd om aan de Aanbevolen Dagelijkse Inname (ADH) te voldoen.
SporenelementenEdit
In termen van de inname van minerale voedingsstoffen is het onduidelijk wat de bijdrage van drinkwater is. Anorganische mineralen komen echter over het algemeen in het oppervlakte- en grondwater terecht via afvloeiend hemelwater of via de aardkorst. Ook zuiveringsprocessen leiden tot de aanwezigheid van sommige mineralen. Voorbeelden zijn calcium-, zink-, mangaan-, fosfaat-, fluoride- en natriumverbindingen. Water afkomstig van het biochemisch metabolisme van voedingsstoffen voorziet in een aanzienlijk deel van de dagelijkse waterbehoefte van sommige geleedpotigen en woestijndieren, maar levert slechts een klein deel van de noodzakelijke inname van de mens.
Er zijn verschillende sporenelementen aanwezig in vrijwel al het drinkwater, waarvan sommige een rol spelen bij het metabolisme. Natrium, kalium en chloride bijvoorbeeld worden in de meeste waters in kleine hoeveelheden aangetroffen en deze elementen spelen een rol in de stofwisseling van het lichaam. Andere elementen, zoals fluoride, zijn in lage concentraties weliswaar heilzaam, maar kunnen bij hoge concentraties tandproblemen en andere problemen veroorzaken. Water is essentieel voor de groei en het onderhoud van ons lichaam, omdat het betrokken is bij een aantal biologische processen.
Medisch gebruikEdit
Gevolgen van ziekteEdit
Wanneer een persoon ziek is, kan er ook vocht verloren gaan door braken, diarree, en bloedingen. In deze gevallen loopt iemand een verhoogd risico op uitdroging, omdat de nieren het moeilijker vinden om het vochtverlies te compenseren door minder urine te produceren (de nieren moeten ten minste een beetje urine produceren om metabolisch afval uit te scheiden.)
Oorale rehydratatietherapieEdit
Oorale rehydratatietherapie (ORT), is een vorm van vochtvervanging die wordt gebruikt als behandeling voor dehydratie. In een acute ziekenhuisomgeving wordt de vochtbalans nauwlettend in de gaten gehouden. Dit geeft informatie over de hydratatietoestand van de patiënt, de nierfunctie en de cardiovasculaire functie.
- Als het vochtverlies groter is dan de vochttoename (bijvoorbeeld als de patiënt braakt en diarree heeft), wordt gezegd dat de patiënt in een negatieve vochtbalans verkeert. In dat geval wordt vaak intraveneus vocht toegediend om het verlies te compenseren.
- Aan de andere kant kan een positieve vochtbalans (waarbij de vochttoename groter is dan het vochtverlies) wijzen op een probleem met de nieren of het hart- en vaatstelsel.
Als de bloeddruk laag is (hypotensie), zal de filtratiesnelheid in de nieren afnemen, waardoor minder vocht wordt opgenomen en dus minder urine wordt geproduceerd.
Een nauwkeurige meting van de vochtbalans is daarom een belangrijk diagnostisch hulpmiddel, en maakt het mogelijk snel in te grijpen om de onbalans te corrigeren.