Als we de moleculen tellen, is het belangrijkste bestanddeel van het celmembraan fosfolipidemateriaal.
Het vormt de container voor de celinhoud en laat alleen kleine, ongeladen moleculen door, terwijl het grotere moleculen op afstand houdt.
De belangrijkste bestanddelen van een celmembraan zijn fosfolipiden, glycolipiden, eiwitten en cholesterol.
Het celmembraan bevat qua massa meer eiwitten, maar de molaire massa van een eiwit is ongeveer 100 maal zo groot als die van een lipide. Zo hebben bacteriële en mitochondriale membranen ongeveer 30 lipidemoleculen voor elk eiwit, en de meeste daarvan zijn fosfolipiden.
De meeste fosfolipiden bevatten twee vetzuren, glycerol, een fosfaatgroep, en een eenvoudig organisch molecuul zoals choline.
De fosfolipiden vormen een lipidenbilaag of membraan waarin de hydrofobe staarten allemaal op één lijn liggen om het water binnen en buiten de cel te vermijden, terwijl de hydrofiele koppen naar het water wijzen.
De fosfolipidenbilaag dient twee belangrijke functies.
1. Als een container voor de celinhoud.
Hij scheidt de celinhoud van de omgeving.
2. Als een politieagent om de beweging van moleculen in en uit de cel te controleren.
De binnenkant van de fosfolipide bilaag is niet polair, zodat alleen kleine ongeladen moleculen zoals zuurstof (#”O”_2#), kooldioxide (#”CO”_2#), en water (#”H”_2 “O “#) vrij door het membraan kunnen passeren, hetzij door diffusie of door osmose.
Grote moleculen kunnen niet door de fosfolipide bilaag heen.