Om de test uit te voeren, houdt de onderzoeker de pols met de duim boven de scafoïdknobbel (volar aspect van de handpalm) vast om te voorkomen dat het scafoïd in zijn meer verticaal georiënteerde positie in ulnaire deviatie beweegt. Voor de test moet de pols in lichte extensie zijn. De pols van de patiënt wordt dan van ulnaire naar radiale deviatie bewogen. De onderzoeker zal een aanzienlijke ‘clunk’ voelen en de patiënt zal pijn ervaren als de test positief is. Voor de volledigheid moet de test op beide polsen worden uitgevoerd ter vergelijking. Als het scapholunate ligament verstoord is, zal het scaphoid subluxeren over de dorsale lip van het distale spaakbeen.
Oorspronkelijke beschrijving door Watson:
“De onderzoeker benadert de patiënt alsof hij aan armworstelen gaat doen, face-to-face over een tafel met diagonaal tegenover elkaar geplaatste handen omhoog (rechts naar rechts of links naar links) en de ellebogen rustend op het oppervlak ertussenin. Met de onderarm van de patiënt licht geproneerd, pakt de onderzoeker de pols vanaf de radiale zijde vast, plaatst zijn duim op de tuberositeit van het scafoïd (alsof hij een knop indrukt om een autodeur te openen) en wikkelt zijn vingers rond het distale spaakbeen. De andere hand van de onderzoeker grijpt ter hoogte van het middenhandsbeentje en controleert de stand van de pols. Beginnend in ulnaire deviatie en lichte extensie, wordt de pols radiaal bewogen en licht gebogen met constante duimdruk op het scafoid. Deze radiale deviatie zorgt ervoor dat het scafoid buigt. De duimdruk van de onderzoeker werkt deze normale rotatie tegen, waardoor het scafoïd verschuift ten opzichte van de andere botjes van de carpus. Deze verschuiving van het scafoid kan subtiel of dramatisch zijn. Een echt positieve test vereist zowel pijn aan de achterkant van de pols (niet alleen op de plaats waar u op de tuberositeit van het scafoid drukt), als vergelijking met de tegenoverliggende pols is essentieel.”