Het is oud. Zoals, echt oud. Zo oud dat het onmogelijk is te zeggen waar het vandaan komt.
Het boek The Lore and Language of Schoolchildren van Iona en Peter Opie, gepubliceerd in 1959, catalogiseert veel verschillende schoolpleingedichten uit de eerste helft van de twintigste eeuw, waaronder de volgende versie van het gedicht waarin u geïnteresseerd bent:
Ladels en jellyspoons
Ik sta op deze rede om een perron te maken
de trein waarmee ik aankwam is nog niet gekomen
dus nam ik een bus en liep
Ik kom voor u staan om achter u te staan
en u iets te vertellen waar ik niets van weet!Op een mooie dag midden in de nacht
twee dode mannen raakten in gevecht
rug aan rug stonden ze tegenover elkaar
trokken hun zwaarden en schoten elkaar neer
een verlamde ezel die langsliep
schopte een blinde man in het oog
sloeg hem door een negen inch muur
in een droge greppel en verdronken ze allemaal.
Ik heb het boek van de Opies eigenlijk niet zelf gelezen, maar volgens deze pagina:
Opie merkte op dat dit op 12 verschillende scholen in het Verenigd Koninkrijk was verzameld, maar dat het, met bijna geen variatie, ook al vijftig jaar eerder was verzameld. Het was waarschijnlijk ook ouder dan dat.
Dit rijmpje is waarschijnlijk ontstaan uit andere nonsensrijmpjes die op soortgelijke thema’s waren gebaseerd: tegenstellingen bij elkaar, blinden die kijken, doven die horen, enzovoort. Een manuscript in de Bodleian bibliotheek uit 1480 bevat de volgende regels:
Ik zag drie hoofdlozen spelen op een bal,
Een handloze man bediende hen allen.
Terwijl drie mondlozen lachten,
Drie beenlozen van hen wegliepen.
Ik heb ook verschillende bronnen gevonden die verwijzen naar een manuscript uit 1305, The Land of Cockaigne, voor een nog oudere versie van dit soort nonsensgedichten, maar ik ben er niet in geslaagd een kopie van het originele manuscript op te sporen om de details te controleren. De primaire bron lijkt hier The Mummers’ Play door R. J. E. Tiddy te zijn, gepubliceerd in 1923, met het relevante citaat op p. 116.
Met zo’n lange geschiedenis lijkt de beste conclusie die we kunnen trekken dat het idee van dit gedicht al zo lang bestaat dat het zowat een volkstraditie is. Het is van generatie op generatie doorgegeven, waarschijnlijk vooral mondeling, en is in de afgelopen zevenhonderd jaar natuurlijk nogal wat veranderd en gemuteerd. Maar proberen een “oorspronkelijke auteur” aan te wijzen voor een bepaalde versie van het gedicht, is een vruchteloze onderneming in dit eeuwenlange spel van Chinese fluisteraars. Zelfs vandaag de dag zijn er nog vele enigszins verschillende versies van het gedicht, en geen enkele ‘canonieke’ formulering – kijk maar naar het aantal variaties dat hier en hier wordt opgesomd, bijvoorbeeld.Wat betreft je bonusvraag over het genre van dit gedicht, zou ik zeggen dat het een klassiek nonsensrijmpje is. Hierbij moet echter worden opgemerkt dat er twee verschillende soorten nonsensgedichten zijn: gedichten zoals dit, waarbij de woorden afzonderlijk zinvol zijn, maar onzinnig worden als ze op de juiste manier worden samengevoegd, en gedichten zoals Jabberwocky van Lewis Carroll, die vol staan met nonsenswoorden.
Sommigen zouden zeggen dat alleen de laatste telt als een echte onzin rijm:
Hoewel het Two Dead Boys gedicht (“One Fine Day in the Middle of the Night”) vaak wordt aangeduid als een onzin rijm, is de beschrijving niet strikt accuraat. Het is duidelijk te begrijpen in elk van zijn vele vormen en versies en de onmogelijkheden in het verhaal zijn niet meer dan zinnige woorden en zinnen die zijn getransponeerd. Een voorbeeld van een echt nonsensrijm is bijvoorbeeld te vinden in de eerste vier regels van Lewis Carroll’s “Jabberwocky” uit Through the Looking Glass. Uit Carroll’s inleidende regels kan men een gevoel krijgen voor de ernstige, zich verzamelende duisternis van het gedicht, maar totdat Humpty Dumpty het in zijn geheel uitlegt, heeft het gedicht, en met name deze eerste vier regels, geen enkele zin.
Maar in het dagelijks spraakgebruik kan “nonsensvers” zeker worden gebruikt om beide soorten gedichten te dekken.
Het eerstgenoemde type werd ook wel balladen van onmogelijkheden genoemd:
De folklorist en schrijver Ed Cray, die anderen op een chat-lijn over balladen op internet schreef, merkte op dat het rijm een “Ballade van Onmogelijkheden” was en dat, “Een aantal van deze liederen/balladen van onmogelijkheden werd in de 18e en 19e eeuw als broadsides gedrukt.