Vraag: “Wie was Athalia in de Bijbel?”
Antwoord: Athalia, wiens naam “door God getroffen” betekent, was koningin van Juda van 841-835 v.Chr. en de enige vrouwelijke vorstin die in de Bijbelse geschiedenis op de troon van David heeft gezeten. Athalia was de dochter van koning Achab en koningin Jezebel van Israël, en zij trouwde met Jehoram, de oudste zoon van Juda’s koning Jehoshophat. Haar tijd als koningin is genesteld te midden van eeuwen van slechte vorsten die over Juda en Israël regeerden. Athalia was een fanatiek Baäl fanaat, en kon zich meten met de boosaardigheid van de koningen die voor en na haar kwamen. Haar verhaal staat in 2 Koningen 11 en 2 Kronieken 22-23.
Athalia’s echtgenoot, Jehoram, was koning van Juda tot aan zijn dood in 841 v. Chr. In tegenstelling tot zijn vader, was Jehoram een goddeloze koning. Athalia’s zoon, Ahaziah, besteeg op 22-jarige leeftijd de troon en bleek net zo slecht te zijn als zijn vader (2 Koningen 8:18, 25-27). Athalia gaf haar zoon raad bij zijn duivelse plannen (2 Kronieken 22:3). Achazja diende minder dan een jaar als koning van Juda, want hij werd samen met de zieke koning van Israël, Joram, vermoord. Hun moordenaar was Jehu, die oorspronkelijk een commandant in het leger van koning Achab was geweest (2 Koningen 9:5, 25). De profeet Elisa had Jehu gezalfd als de nieuwe koning van Israël en hem opgedragen als een instrument van de Heer om Gods oordeel uit te voeren over koning Achab en zijn hele afgodenfamilie (1 Koningen 19:1-17; 2 Koningen 9:1-13). Jehu’s missie om Achab’s dynastie te beëindigen omvatte ook het ter dood brengen van Jezebel en haar zonen. Ahazia was toevallig op bezoek bij Joram toen Jehu arriveerde om Joram te vermoorden, en Ahazia werd ook gedood.
Toen Athalia vernam dat haar zoon dood was, greep zij de kans om de troon over te nemen door Ahazia’s zonen – haar eigen kleinzonen – te vermoorden en zo de hele koninklijke familie uit te roeien, zodat zij de troon kon bestijgen. Athalia wist niet dat één enkel kleinkind aan de slachting was ontsnapt. Jehosheba, de tante van de baby en de vrouw van de hogepriester Jehoiada, nam de baby Joash mee en verborg hem en zijn verzorgster in een slaapkamer. Joash werd later uit de burcht gesmokkeld en naar de tempel gebracht, waar hij zes jaar verborgen bleef terwijl koningin Athalia over het land regeerde (2 Koningen 11:1-3).
Als koningin gebruikte Athalia haar invloed om de Baäldienst in Juda verder te vestigen, door priesters te installeren en altaren voor haar afgodsbeeld te bouwen in de tempel van de Heer (2 Koningen 11:18; 2 Kronieken 24:7). Op deze manier trad Athalia in de voetsporen van haar moeder, Jezebel.
Nadat Athalia zes jaar had geregeerd, plaatste de hogepriester Jojada wachtposten rond de tempel en kroonde de jonge Joas publiekelijk tot de rechtmatige koning. Toen de nieuwe koning werd gezalfd, “klapte het volk in de handen en riep: ‘Lang leve de koning!'” (2 Koningen 11:12). Athalia hoorde de commotie, realiseerde zich wat er aan de hand was en rende het paleis uit, roepend: “Verraad! Verraad!” (vers 13). Jojada beval de troepen om Athalia gevangen te nemen en haar te executeren, en zo doodden zij de koningin “waar de paarden het paleisterrein betreden” (vers 16). De zevenjarige koning Joas haalde, onder leiding van de trouwe hogepriester, de tempel van Baäl neer, sloeg de altaren en beelden van Baäl kapot en doodde de priester van Baäl. En “het gehele volk van het land verheugde zich, en de stad werd rustig, omdat Athalia gedood was” (vers 20).