Frontiers in Psychology

Introduction

In de afgelopen 40 jaar hebben veel studies gesuggereerd dat het verwerken van de eigen naam prioriteit heeft ten opzichte van andere soorten sociale informatie. De eigen naam is een krachtige cue voor aandacht: het wordt gemakkelijker waargenomen als een doel en het veroorzaakt meer interferentie als een afleider (voor reviews, zie Breska et al., 2011; Humphreys en Sui, 2016). Het lijkt er echter op dat de eigen naam alleen cognitieve prioriteit krijgt wanneer deze binnen de focus van de aandacht wordt gepresenteerd of wanneer de deelnemer is ingesteld om deze te verwerken (Gronau et al., 2003; Kawahara en Yamada, 2004; Breska et al., 2011; Yang et al., 2013, maar zie Alexopoulos et al., 2012).

Recentelijk suggereerde Cunningham (2016) dat dit aandachtsvoordeel het zelfreferentie-effect in het geheugen ondersteunt. Eerdere studies hebben herhaaldelijk aangetoond dat het episodisch geheugen beter is voor zelfgerelateerde stimuli dan voor stimuli gerelateerd aan andere mensen, voor taken die een expliciete evaluatie van persoonlijkheidsbijvoeglijke naamwoorden inhouden (bijv. “Does the adjective ‘generous’ describe you/the President?”; voor een review, zie Symons en Johnson, 1997) of voor taken waarbij iemand objecten moet coderen in een context van zelf- versus andermans eigendom (Cunningham et al., 2008; van den Bos et al., 2010; Turk et al., 2013). De eigen naam op zich kan een zelfverwijzend effect hebben op het episodisch geheugen: er is aangetoond dat koppelingen tussen doelstimuli en de eigennaam betere geheugenprestaties uitlokken dan koppelingen tussen een beroemdheid en doelstimuli (Turk et al., 2008). Deze bias bleek zelfs op te treden wanneer de taak de deelnemers enkel vroeg om te rapporteren of een woord boven of onder hun eigen naam (of de naam van een beroemdheid) verscheen. Een dergelijk incidenteel effect suggereert dat we de neiging hebben om spontaan associaties te vormen tussen zelfgerelateerde informatie, zoals onze eigen naam, en samen voorkomende externe stimuli (zie ook Sui et al., 2012, Experiment 3D).

In deze context was het doel van de huidige studie om te evalueren of het cognitieve voordeel voor de eigen naam ook ten grondslag kan liggen aan een zelf-referentie bias in het geheugen voor mensen. We onderzochten of deelnemers bijzonder goed waren in het terugvinden van mensen met dezelfde voornaam als hun eigen naam. Er werd voorspeld dat, als alle andere dingen gelijk blijven, een deelnemer meer bekende mensen met dezelfde voornaam als de zijne in het geheugen zou terugvinden dan een gejureerde deelnemer zou doen. Stel bijvoorbeeld dat twee collega’s David en Simon aan elkaar gekoppeld zijn en een verbale vlotheidstaak uitvoeren waarbij ze zich bekende (beroemde of persoonlijk bekende) mensen moeten herinneren.

Experiment 1

Experiment 1 onderzoekt of, in een verbal fluency task, deelnemers zich een groter aantal bekende mensen herinneren met dezelfde voornaam als hun eigen naam dan gekoppelde deelnemers, en vice versa.

Methode

Deelnemers

Bij gebrek aan eerder onderzoek naar het onderzochte effect, was de steekproefgrootte die nodig was om een middelgroot effect van 0,5 te evalueren met een power van 0,8 bij een alfaniveau van 0,05 voor een tweestaartvergelijking van matched pairs 34 (G∗Power 3.1; Faul et al., 2007). Vierendertig personen (16 vrouwen, 18 mannen) namen deel aan de studie, bestaande uit leden van het administratief personeel, postdoctorale onderzoekers, professoren, senior onderzoekers en studenten van de Universiteit van Luik, in de leeftijd tussen 22 en 52 jaar (M = 34,0; SD = 9,7). Het gemiddelde opleidingsniveau van de deelnemers, gemeten aan de hand van het aantal jaren dat ze gestudeerd hebben om hun hoogste kwalificatie te behalen, was 17,9 (SD = 2,5). De steekproef omvatte 33 Franstalige Belgische en 1 Franstalige deelnemer. Het gemiddelde absolute leeftijdsverschil tussen de paren was 2,8 (SD = 2,6). Deze studie werd goedgekeurd door de Ethische Commissie van de Faculteit Psychologie, Spraak- en Taaltherapie en Onderwijs van de Universiteit van Luik. Alle deelnemers gaven schriftelijk hun geïnformeerde toestemming voor deelname.

Procedure

Om de impact van de frequentie van de voornaam op het zelf-referentie-effect te vermijden, werden de deelnemers in paren geplaatst (bijvoorbeeld X en Y) en werd hen gevraagd zich zowel mensen met de naam X als mensen met de naam Y te herinneren, zodat elke naam een zelf-gerelateerde stimulus vertegenwoordigde voor de ene deelnemer en een andere-gerelateerde stimulus voor de andere deelnemer, en vice versa. Deelnemers binnen een paar kenden elkaar, waren collega’s van hetzelfde geslacht, maar hadden geen nauwe band met elkaar (ze deelden bijvoorbeeld geen extra-professionele activiteiten).

Deelnemers werden individueel getest en geïnstrueerd om zich, door het opschrijven op een blanco vel papier, zoveel mogelijk mensen te herinneren die ze kenden en wier voornaam X (of Y) was. Er werd gespecificeerd dat deze mensen konden behoren tot verschillende categorieën, zoals acteurs, zangers, sporters, politici, TV-presentatoren, schrijvers, muzikanten, personages in romans, cartoons, films, liedjes, of beroemde personen uit elke andere categorie, maar ook niet-bekende mensen die ze persoonlijk kenden (deze verschillende categorieën werden aangegeven op een vel papier dat tijdens de taak voor de deelnemer werd gelegd). De deelnemers werden ook geïnstrueerd dat er geen verplichting was om voor elke categorie een voorbeeld te geven en dat het geven van meerdere voorbeelden uit dezelfde categorie was toegestaan. Er werd 5 minuten tijd uitgetrokken voor het opschrijven van een lijst van mensen met elke naam. Voor beide proeven werden de deelnemers van tevoren gewaarschuwd wanneer er nog 1 minuut over was om de taak te volbrengen. De helft van de deelnemers herinnerde zich eerst personen met hun eigen voornaam en daarna personen met de voornaam van de andere deelnemer, en de andere helft deed dit in omgekeerde volgorde. Wanneer een deelnemer zich een persoon herinnerde maar niet in staat was de achternaam van die persoon te geven, werd hem gevraagd precieze biografische informatie over die persoon te geven, bijvoorbeeld “Zij is de beste vriendin van mijn kleine zusje” en niet alleen “Zij is een kennis”. Aan het einde van elke proef las de experimentator elke naam of beschrijving voor die door de deelnemer was gegeven en vroeg de deelnemer te definiëren wie elke persoon was (bijvoorbeeld, David Bowie is de zanger; Jessica Day is een personage in de televisieserie New Girl). Hierdoor konden we sommige antwoorden ontdubbelen (David Copperfield kon bijvoorbeeld een personage van Charles Dickens zijn of een beroemde goochelaar), maar ook mensen identificeren die onbekend waren voor de experimentator.

Resultaten en Discussie

In de volgende analyse was de willekeurige factor de naam van de deelnemers. Bij elk tweetal werd het aantal personen met de naam X dat deelnemer X zich herinnerde vergeleken met het aantal personen met de naam X dat deelnemer Y zich herinnerde, en het aantal personen met de naam Y dat Y zich herinnerde werd vergeleken met het aantal personen met de naam Y dat X zich herinnerde. De eigen naam van de deelnemer en de naam van de andere deelnemer werden buiten beschouwing gelaten bij het berekenen van deze getallen (als de naam van X John Smith was en die van Y Peter Brown, werden zowel John Smith als Peter Brown buiten beschouwing gelaten bij het berekenen van het aantal namen dat X of Y zich herinnerde). Alleen personen van wie de voornaam fonologisch identiek was aan de doelnaam (X of Y) werden meegeteld, ongeacht de spelling (bv. “Katherine,” “Kathryn,” of “Catherine” werden allemaal aanvaard). Alle analyses werden uitgevoerd met de Statistica 12 software.

Deelnemers rapporteerden meer personen die hun eigen voornaam deelden (M = 4.97; SD = 2.06) dan hun verwante deelnemers (M = 3.29; SD = 1.66), gepaarde t(33) = 5.63, p < 0.0001, (Mdiff Self vs. Other = 1.68 ; Cohen’s d = 0.98 ). Van de 169 gerapporteerde personen die de eigen naam van de deelnemers deelden, was slechts één persoon een lid van de biologische familie van een deelnemer.

De mogelijkheid kon niet geheel worden uitgesloten dat sommige deelnemers af en toe vals speelden door mensen te verzinnen om hun “prestatie” te verbeteren. Om deze mogelijke vertekening te vermijden, werd de voorgaande analyse opnieuw uitgevoerd op die personen waarvan het bestaan kon worden geverifieerd, (d.w.z. de experimentator kende de geciteerde personen of vond ze op het internet via Google of op het universitaire intranet). Deze analyse gaf ook aan dat deelnemers meer mensen rapporteerden die hun eigen voornaam deelden (M = 3.29; SD = 2.05) dan hun verwante deelnemers (M = 2.15; SD = 1.35), gepaarde t(33) = 4.52, p < 0.0001, (Mdiff Self vs. Other = 1.15 ; Cohen’s d = 0.79 ).

Het eerste experiment onthulde een duidelijk zelf-referentie effect op het geheugen voor mensen: deelnemers konden zich meer mensen herinneren met dezelfde voornaam als hun eigen naam dan gekoppelde deelnemers. Simon kon bijvoorbeeld meer mensen terughalen die Simon heetten dan David, maar David kon meer mensen terughalen die David heetten dan Simon. In dit experiment kenden de deelnemers binnen een paar elkaar, maar ze waren niet hecht. Onderzoek heeft aangetoond dat het zelfverwijzingseffect op het episodisch geheugen kan worden verminderd of zelfs geëlimineerd wanneer het vergelijkingsdoelwit een naaste is, zoals een ouder, vriend of echtgenoot (Bower en Gilligan, 1979; Symons en Johnson, 1997). In het tweede experiment werd nagegaan of het zelfverwijzende effect op het geheugen voor mensen dat in experiment 1 werd aangetoond, nog steeds zou optreden wanneer de gepaarde deelnemers dicht bij elkaar stonden.

Experiment 2

Experiment 2 was ontworpen om te evalueren of het zelfverwijzingseffect op het geheugen voor mensen nog steeds optrad wanneer gepaarde deelnemers dicht bij elkaar waren.

Method

Deelnemers

Zestien paren van romantische partners en één paar van beste vrienden (18 vrouwen, 16 mannen) namen deel aan het tweede experiment. De gemiddelde duur van de relatie was 5,2 jaar (SD = 4,5). Deze 34 deelnemers waren tussen 19 en 54 jaar oud (M = 28,4; SD = 8,1), en hun gemiddeld opleidingsniveau gemeten naar het aantal jaren studie dat ze hadden voltooid om hun hoogste kwalificatie te behalen was 16,4 (SD = 3,2). De steekproef omvatte 29 Franstalige Belgen, 3 Franstalige en 2 perfect tweetalige Luxemburgers. Het gemiddelde absolute leeftijdsverschil tussen de paren was 2,9 (SD = 3,6). Deze studie werd goedgekeurd door de Ethische Commissie van de Faculteit Psychologie, Spraak- en Taaltherapie en Onderwijs van de Universiteit van Luik. Alle deelnemers gaven schriftelijk hun geïnformeerde toestemming voor deelname.

Procedure

De procedure was identiek aan die in Experiment 1, behalve dat deelnemers binnen een paar partners of beste vrienden waren, en ze werden uitgenodigd om zich mensen te herinneren met dezelfde voornaam als die van henzelf en mensen met dezelfde voornaam als hun partner/vriend.

Resultaten en Discussie

Deelnemers rapporteerden een groter aantal mensen die hun eigen voornaam deelden (M = 5.65; SD = 2.98) dan hun gepaarde deelnemers (M = 3.76; SD = 1.95), gepaarde t(33) = 4.96, p < 0.0001, (Mdiff Self vs. Other = 1.88 ; Cohen’s d = 0.86 ). Van de 192 gerapporteerde personen die de eigen naam van de deelnemers deelden, waren slechts drie personen lid van de biologische familie van de deelnemers.

De analyse met betrekking tot de personen van wie het bestaan werd geverifieerd, gaf ook aan dat deelnemers meer personen rapporteerden die hun eigen voornaam deelden (M = 3.24; SD = 2.09) dan hun verwante deelnemers (M = 1.85; SD = 1.28), verwante t(33) = 4.34, p < 0.001, (Mdiff Self vs. Other = 1.38 ; Cohen’s d = 0.75 ).

Experiment 2 toonde aan dat het effect van zelfverwijzing zelfs optrad wanneer deelnemersparen dicht bij elkaar stonden.

Algemene discussie

Vorige studies hebben aangetoond dat zelf-gerelateerde stimuli, waaronder de eigen naam, bijzonder krachtige signalen zijn om aandacht te trekken en zelfverwijzingseffecten teweegbrengen in het episodisch geheugen. De huidige studie toonde aan dat de eigen naam kan leiden tot een vertekening van de zelf-referentie in het geheugen voor mensen. Inderdaad, deelnemers herinnerden zich meer bekende (beroemde of persoonlijk bekende) mensen met dezelfde voornaam als hun eigen naam dan gekoppelde deelnemers. Dit verschil deed zich voor of gekoppelde deelnemers louter collega’s waren (experiment 1) of naaste personen zoals romantische partners of beste vrienden (experiment 2).

Het feit dat bepaalde namen in bepaalde generaties en culturen meer voorkomen, kan een verstorende factor zijn geweest. Het is echter zeer onwaarschijnlijk dat dit werkelijk het geval was. Alle deelnemers waren Franstalige Europeanen en het leeftijdsverschil tussen de paren was gemiddeld minder dan 3 jaar in beide experimenten.

Dit voordeel van zelfverwijzing boven verwijzing naar nabije anderen is in tegenspraak met resultaten van eerdere studies die het klassieke zelfverwijzingseffect op het episodisch geheugen testten en een vermindering of uitschakeling van het effect rapporteerden wanneer het vergelijkingsdoelwit zich dichtbij de deelnemer bevond (Bower en Gilligan, 1979; Symons en Johnson, 1997). Echter, consistent met de huidige studie, rapporteerden Sui et al. (2012, Experiment 3D) snellere responsen na zelfverwijzing dan na verwijzing naar nabije anderen (beste vrienden) in een taak bestaande uit het verifiëren van arbitraire associaties tussen een naam (zelf/beste vriend) en een geometrische vorm. Het is mogelijk dat zelfverwijzing efficiënter is dan verwijzing naar nabije anderen wanneer taken geen expliciete persoonlijkheidsevaluatie vereisen via de activering van een rijke elaboratieve geheugenrepresentatie. In de taak van Sui et al. (2012), net als in de huidige studie, kan het zelfverwijzingseffect eenvoudigweg het gevolg zijn van een aandachtsvoordeel bij het coderen dat hielp bij het vormen van associaties tussen de eigen naam en de samenvallende stimuli. Met andere woorden, Cunningham’s (2016) theoretische voorstel dat het zelfverwijzingseffect in het geheugen wordt ondersteund door een aandachtsvoordeel bij het coderen, kan het hier beschreven effect verklaren. De rol van retrieval processen in het optreden van dit effect zou echter getest moeten worden.

Eerder onderzoek heeft een zelf-attentie bias gerapporteerd voor zelf-gerelateerde stimuli anders dan de eigen naam, bijvoorbeeld het eigen gezicht (Brédart et al., 2006; Tacikowski and Nowicka, 2010), geboorteplaats, telefoonnummer of geboortejaar (Gray et al., 2004). Het moet echter nog worden geëvalueerd of de eigen naam in het bijzonder een zelfverwijzend effect op het geheugen kan uitlokken, of dat ook andere zelfverwijzingen dit effect kunnen uitlokken. De eigen naam heeft verschillende gunstige eigenschappen. Het is een stimulus die mensen gewoonlijk prettig vinden. Zo vertonen mensen een voorkeur voor de letters die in hun eigen naam voorkomen (deze voorkeur staat bekend als het Name-Letter Effect; voor een overzicht zie Hoorens, 2014). Het is ook een zeer bekende stimulus waar mensen al vanaf de leeftijd van 4-5 maanden gevoelig voor zijn (Mandel et al., 1995; Parise et al., 2010). Eerder is aangetoond dat de eigen verjaardag een zelf-referentie effect kan induceren: deelnemers zich de verjaardag van een vriend eerder herinnerden wanneer die dicht bij hun eigen verjaardag lag dan wanneer die verder weg lag (Kesebir and Oishi, 2010; Rathbone and Moulin, 2010). Er is echter meer systematisch onderzoek nodig om te evalueren of andere zelfgerelateerde signalen dan de eigen naam (bv,

Conclusie

De resultaten van de huidige studie geven aan dat we bijzonder goed zijn in het ophalen van mensen die net zo heten als wij.

Bijdragen van auteurs

SB: bedacht het ontwerp, voerde de deelnemers uit, voerde de statistieken uit, en schreef het artikel.

Conflict of Interest Statement

De auteurs verklaren dat het onderzoek is uitgevoerd in afwezigheid van commerciële of financiële relaties die kunnen worden opgevat als een potentieel belangenconflict.

Alexopoulos, T., Muller, D., Ric, F., en Marendaz, C. (2012). I, me, mine: automatic attentional capture by self-related stimuli. Eur. J. Soc. Psychol. 42, 770–779. doi: 10.1002/ejsp.1882

CrossRef Full Text | Google Scholar

Bower, G. H., and Gilligan, S. G. (1979). Remembering information related to one’s self. J. Res. Pers. 13, 420–432. doi: 10.1016/0092-6566(79)90005-9

CrossRef Full Text | Google Scholar

Brédart, S., Delchambre, M., and Laureys, S. (2006). One’s own face is hard to ignore. Q. J. Exp. Psychol. 59, 46–52. doi: 10.1080/17470210500343678

PubMed Abstract | CrossRef Full Text | Google Scholar

Breska, A., Israel, M., Maoz, K., Cohen, A., and Ben-Shakkar, G. (2011). Personally-significant information affects performance only within the focus of attention: a direct manipulation of attention. Atten. Percept. Psychophys. 73, 1754–1767. doi: 10.3758/s13414-011-0134-6

PubMed Abstract | CrossRef Full Text | Google Scholar

Cunningham, S. J. (2016). De functie van het zelfattentienetwerk. Cogn. Neurosci. 7, 21-22. doi: 10.1080/17588928.2015.1075485

PubMed Abstract | CrossRef Full Text | Google Scholar

Cunningham, S. J., Turk, D. J., Macdonald, L. M., and Macrae, C. N. (2008). Van jou of van mij? Eigendom en geheugen. Conscious. Cogn. 17, 312-318. doi: 10.1016/j.concog.2007.04.003

PubMed Abstract | CrossRef Full Text | Google Scholar

Faul, F., Erdfelder, E., Lang, A.-G., and Buchner, A. (2007). G∗Power 3: een flexibel statistisch power analyse programma voor sociale, gedragsmatige, en biomedische studies. Behav. Res. Methods 39, 175-191. doi: 10.3758

CrossRef Full Text | Google Scholar

Gray, H. M., Ambady, N., Lowenthal, W. T., and Dedlin, P. (2004). P300 als een index van aandacht voor zelf-relevante stimuli. J. Exp. Soc. Psychol. 40, 216-224. doi: 10.1016/S0022-1031(03)00092-1

CrossRef Full Text | Google Scholar

Gronau, N., Cohen, A., and Ben-Shakkar, G. (2003). Dissociaties van persoonlijk belangrijke en taakrelevante afleiders binnen en buiten het aandachtsgebied: een gecombineerde gedrags- en psychofysiologische studie. J. Exp. Psychol. Gen. 132, 512-529. doi: 10.1037/0096-3445.132.4.512

PubMed Abstract | CrossRef Full Text | Google Scholar

Hoorens, V. (2014). What’s really in a Name-Letter Effect? Naamlettervoorkeuren als indirecte maten van zelfwaardering. Eur. Rev. Soc. Psychol. 25, 228-262.

Google Scholar

Humphreys, G. W., and Sui, J. (2016). Aandachtscontrole en het zelf: het Self-Attention Network (SAN). Cogn. Neurosci. 7, 5–17. doi: 10.1080/17588928.2015.1044427

PubMed Abstract | CrossRef Full Text | Google Scholar

Kawahara, J., and Yamada, Y. (2004). Does one’s name attract visual attention? Vis. Cogn. 11, 997–1017. doi: 10.1080/13506280444000049a

CrossRef Full Text | Google Scholar

Kesebir, S., and Oishi, S. (2010). A spontaneous self-reference effect in memory: why some birthdays are harder to remember than others. Psychol. Sci. 21, 1525–1531. doi: 10.1177/0956797610383436

PubMed Abstract | CrossRef Full Text | Google Scholar

Mandel, D. R., Jusczyk, P. W., and Pisoni, D. B. (1995). Infants’ recognition of the sound pattern of their own names. Psychol. Sci. 6, 314–317. doi: 10.1111/j.1467-9280.1995.tb00517.x

PubMed Abstract | CrossRef Full Text | Google Scholar

Parise, E., Friederici, A. D., and Striano, T. (2010). “Did you call me?” 5-month-old infants own name guides their attention. PLoS ONE 5:e14208. doi: 10.1371/journal.pone.0014208

PubMed Abstract | CrossRef Full Text | Google Scholar

Rathbone, C. J., and Moulin, C. J. A. (2010). When’s your birthday? The self-reference in retrieval of dates. Appl. Cogn. Psychol. 24, 737–743. doi: 10.1002/acp.1657

CrossRef Full Text | Google Scholar

Sui, J., He, X., and Humphreys, G. W. (2012). Perceptual effects of social salience: evidence of self-prioritization effects of perceptual matching. J. Exp. Psychol. Hum. Percept. Perform. 38, 1105–1117.

Google Scholar

Symons, C. S., and Johnson, B. T. (1997). The self-reference effect in memory: a meta-analysis. Psychol. Bull. 121, 371–394. doi: 10.1037/0033-2909.121.3.371

CrossRef Full Text | Google Scholar

Tacikowski, P., and Nowicka, A. (2010). Allocatie van aandacht naar zelf-naam en zelf-gezicht: een ERP studie. Biol. Psychol. 84, 318-324. doi: 10.1016/j.biopsycho.2010.03.009

PubMed Abstract | CrossRef Full Text | Google Scholar

Turk, D. J., Brady-van den Bos, M., Collard, P., Gillepsie-Smith, K., Conway, M. A., and Cunningham, S. J. (2013). Verdeelde aandacht selectief belemmert geheugen voor zelf-relevante informatie. Mem. Cogn. 41, 503-510. doi: 10.3758/s13421-012-0279-0

PubMed Abstract | CrossRef Full Text | Google Scholar

Turk, D. J., Cunningham, S. J., and Macrae, C. N. (2008). Self-memory bias in explicit and incidental encoding of trait adjectives. Conscious. Cogn. 17, 1040-1045. doi: 10.1016/j.concog.2008.02.004

PubMed Abstract | CrossRef Full Text | Google Scholar

van den Bos, M., Cunningham, S. J., Conway, M. A., and Turk, D. J. (2010). Mine to remember: the impact of ownership on recollective experience. Q. J. Exp. Psychol. 63, 1065–1071. doi: 10.1080/17470211003770938

PubMed Abstract | CrossRef Full Text | Google Scholar

Yang, H., Wang, F., Gu, N., Gao, X., and Zhao, G. (2013). The cognitive advantage of one’s own name is not simply familiarity: an eye-tracking study. Psychon. Bull. Rev. 20, 1176–1180. doi: 10.3758/s13423-013-0426-z

PubMed Abstract | CrossRef Full Text | Google Scholar

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.