De Frans-Pruisische oorlog (1870-1871) was getuige van de ineenstorting van het Tweede Keizerrijk, het einde van de monarchale heerschappij, en de vernederende nederlaag van Frankrijk. Nadat een belegerd en gebombardeerd Parijs zich in januari 1871 overgaf aan de Pruisische troepen, groeide de wanhoop en woede onder de inwoners, die zich hevig hadden verzet tegen het binnenvallende leger. Zij waren verbitterd over de wapenstilstandsonderhandelingen tussen de prille Franse regering en het pas uitgeroepen Duitse Keizerrijk en vreesden het herstel van de monarchie. De spanningen braken in maart 1871 uit toen burgers in opstand kwamen onder de naam Commune van Parijs. Revolutionaire troepen voerden schermutselingen uit met regeringstroepen; er werd gevochten op straat en op barricaden die overal in de stad waren opgeworpen, vooral in de volkswijken. Eind mei verpletterde het Franse leger het verzet en executeerde duizenden strijders en vermoedelijke sympathisanten. In de daaropvolgende jaren, onder de nieuwe regering die bekend staat als de Derde Republiek (1871-1940), begon Parijs voorzichtig met de wederopbouw of vervanging van veel van de monumenten die zowel tijdens de oorlog als de opstand waren beschadigd.