Zoon en erfgenaam van de Pruisische koning Frederik Willem II. Hij kreeg een militaire opleiding en voerde actieve commando’s tijdens de Eerste Coalitieoorlog van 1792 tot 1794. Na de dood van zijn vader in 1797 werd hij koning van Pruisen. Hij herriep enkele van de meer repressieve wetten van de monarchie en was minder geneigd tot reactionaire intolerantie dan zijn voorganger, maar kreeg de reputatie besluiteloos te zijn en afhankelijk van de geduchte koningin Louise.
Haar vurige geloof in de internationale bestemming van Pruisen bracht de koning in 1805 in een desastreuze verstrengeling met de Derde Coalitie en in 1806 in de dwaasheid van een eenzijdige oorlogsverklaring aan het zegevierende Frankrijk. Na de nederlaag van zijn legers bij Jena-Auerstädt in de herfst van 1806 werd hij gedwongen in ballingschap te gaan in de Oost-Pruisische havenstad Königsberg, en zijn rol in internationale aangelegenheden weerspiegelde zijn militaire zwakte.
Hij mocht eind 1809 van Napoleon naar Berlijn terugkeren, maar was in 1812 nog steeds een onwillige Franse bondgenoot en wankelde tegenover de overweldigende publieke en politieke oppositie tegen de alliantie, zelfs na de Russische veldtocht. Het vooruitzicht dat de Russische troepen Berlijn zouden bereiken woog uiteindelijk zwaarder dan zijn angst voor Napoleon, en hij vergezelde diens legers tijdens de veldtochten van 1813-14, maar hij bleef een onzekere figuur, gedomineerd door de strategische dictaten van tsaar Alexander I en de ongebreidelde agressie van zijn veldcommandanten. Na 1815 heerste hij over een veel groter koninkrijk en sloot hij zich, in navolging van Alexander, aan bij de Heilige Alliantie van conservatieve monarchen, in een poging de koninklijke autocratie te versterken en de economische hegemonie over Noord-Duitsland veilig te stellen.
Bron: Dictionary of the Napoleonic Wars, ed. S. Pope, Londen: Collins, 1999